Toen Maarten Houtman na zijn toespraak Je eigen ervaring heiligen gevraagd werd wat er bij hem gebeurt als hij iets ervaart, gaf hij het volgende antwoord: “Er gebeurt een heleboel. Je ervaart iets, en er is in die ervaring iets dat onbekend voor je is. Het eerste wat je doet is teruggrijpen op alle andere ervaringen die er op lijken. […] En nu gaat het erom dat je rustig kunt wachten. Soms lukt dat, soms lukt dat niet. Als het niet lukt is het verstandig om iets te gaan doen wat er misschien absoluut niet mee te maken heeft, maar wat je wel dwingt om er helemaal bij te zijn. Je kunt gewoon iets in huis gaan doen. Als je je aandacht er maar helemaal bij hebt, al is het maar stofzuigen. Dan kan het gebeuren dat die aandacht zodanig is dat dat ‘iets’, wat je aldoor ontsnapt, weer binnenkomt. Soms schrik je ervan, soms niet zo, soms maakt het je heel gelukkig.”
Dat is precies wat wij, al schrijvend aan dit blog, willen proberen: wachten tot datgene wat je aldoor ontsnapt, weer boven komt drijven. Fijn dat je ons daarbij gezelschap wilt houden!
Afbeelding bovenaan: Hanna Mobach, Lovers Rock, 1998
“De Zwarte Prinses (1999) ligt roerloos. Haar hoofd is ietsjes gekanteld, evenals haar langgerekte lichaam dat even van de grond komt, alsof het aanstalten maakt te gaan zweven. De enige beweging is het opwippende staartje dat haar sterke jonge nek accentueert. Armen en benen zijn afwezig. In plaats van voeten heeft ze een soort vissenstaart, maar anders dan de Kleine Zeemeermin uit het sprookje lijkt de Zwarte Prinses daar niet onder te lijden, De behoefte om te bewegen is haar vreemd, haar verlangens zijn gestold. Als een gisant rust ze in zichzelf, in haar eigen omhulsel van zwarte klei. De Zwarte Prinses is een raadselachtig monolitisch beeld, dat associaties oproept met een boegbeeld, een sarcofaag en Afrikaanse kunst waarin de boomstam nog prominent aanwezig is.”
“‘Zo heb ik haar gezien,’ vertelt Hanna Mobach. Tijdens één van haar vele reizen naar Noorwegen maakte ze een tocht door de Jotunheimen. Op 3000 meter hoogte lag er sneeuw, maar door de felle zon smolt de sneeuw op de hoogste punten weg. Het was zo stil dat je het water kon horen druppelen. Er ontstonden holletjes in de sneeuwvlakte. Stukken rots kwamen bloot te liggen en staken zwart af tegen de witte sneeuw. Ze spiegelden zich in het meer en vormden de contouren van een vrouw. ‘Telkens overkomt het me dat ik in een plooi van het landschap of de reflectie van het water mijn gevoelens weerspiegeld zie. Het zijn bezielde plekken, die aansluiten op wat er in mijn verbeelding al bestond.’ De tekening die Mobach van de verschijning in de Jotunheimen maakte kreeg een vervolg in een beeld.”
“Voor Mobach is de waarneming belangrijk, voedingsbodem en vertrekpunt voor de verbeelding. Ze heeft haar leven lang getekend, notities gemaakt van weidse landschappen in Groningen, Frankrijk en Noorwegen. In tekeningetjes die soms niet groter zijn dan een hand, zijn bomen aaneengesmeed tot plastische vormen met uitgesproken contouren, maken bergketens een omhelzend gebaar of manifesteren vluchtige schaduwen zich tot een ijle figuur. ‘Deze Icarusfiguur had ik in 1991 al waargenomen en getekend, maar in 1993 herkende ik zijn gestalte in de holtes van een kleigroeve in Brunssum. Toen kwam ik op het idee om ter plekke een afdruk van de aarde te maken.’ Mobach, die uit een oud pottenbakkersgeslacht stamt, was gefascineerd door de verweerde, gebarsten aarde, gegeseld door water, zon en wind als het gelaat van een oude vrouw. Ze maakte gipsafdrukken van deze sporen die op hun beurt dienden als mal voor een positieve vorm in klei . Zo veranderden de sporen van het landschap in de sporen van menselijk leven, in gestalten die aan omzwachtelde mummies of verdroogde veenlijken doen denken.[1] De Icarus en andere beelden uit deze serie (o.a.Demeter en Verdwenen water) zijn in feite objets trouvés. Balancerend op de grens tussen vorm en vormeloosheid prikkelen ze de verbeelding . Mobach heeft deze figuren herkend in de plooien van de aarde en de fragmenten afgedrukt, afgebakend en verwerkt in een beeld. Ze lijken ontstaan zoals ook de natuur ontstaat, en niet ‘gemaakt’.”
“Het werken met objets trouvés kent echter ook zijn beperkingen. Je bent tenslotte afhankelijk van wat je vindt. Mobach besloot zichzelf meer vrijheid toe te staan en de beelden zelf te maken. De met goudluster geglazuurde Stronk (1999) werd van de grond af opgebouwd uit plukken klei, met een handgebaar dat de suggestie van samengebalde energie versterkt. Bedding (1998-99), de wederhelft van Stronk, herinnert aan de lichte sporen van een rug in het warme zand, aan de ontvankelijkheid van moeder aarde. Bij dit beeld vleide Mobach de klei over een bedding van zand die ze met haar handen in de holtes drukte. Bedding en Stronk zien er ook ‘ natuurlijk’ uit, maar in de Voeten Zuid/Noord (2001, p. 11) wordt de figuratie explicieter. De voeten zijn breed en plat alsof ze groeien uit de aarde die ze betreden. De dunne benen vormen een hoek ten opzichte van de voeten waardoor de suggestie van beweging wordt opgeroepen. Het beeld van stromen vluchtelingen dringt zich op – vandaar de titel -, maar toch was Mobach hier in eerste instantie niet op uit. De oorsprong van dit beeld ligt in het wandelen, in het lopen in de natuur. ‘Vaak wordt de waarheid nog eerder ontdekt door de voet dan door het oog’, schrijft Meir Shalev en dat geldt ook voor Mobach.[2] ‘Ik ben me sterk bewust van mijn eigen lijf. Hoe mijn voeten contact maken met de aarde die zich onder mij welft als een lichaam. Soms lijkt het bijna onbeleefd om eroverheen te lopen’.”
Voeten Noord/Zuid, 2001-2002. Zwart bakkende klei met zwarte terra sigillata; 50 x 200 x 125 cm.
“Het oeuvre van Hanna Mobach is moeilijk te categoriseren.[3] Haar werk vertoont een cyclische ontwikkeling waarbij dezelfde thema’s in een andere gestalte opduiken. Figuratief en non-figuratief wisselen elkaar af, maar zijn steeds terug te voeren op de menselijke emotie en het gebaar dat daar uitdrukking aan geeft, zonder dat die emotie expliciet wordt gemaakt. ‘Waar het over gaat is moeilijk in woorden te vangen . Het gaat mij om de ziel van de dingen. Dat kan ik alleen zichtbaar maken in een beeld’.
Op de postacademische opleiding Ateliers ’63 kreeg ze les van Wessel Couzijn, Eddy Fernhout, Ger Lataster en Carel Visser.[4] Vooral Couzijn (1912-1984) was van grote invloed: ‘Couzijn was een sterke persoonlijkheid. Hij daagde je uit om te laten zien wat je wilde. Hij verlangde dat je betrokken was bij je onderwerp, maar gaf je ook alle vrijheid om je ideeën te verbeelden, precies zoals hij zelf ook werkte’. Couzijn had in 1936 de Prix de Rome gewonnen, maar was stukgelopen op het herhalen van wéér een vrouwelijk naakt. Wat had dat voor zin? Hij vertrok naar Frankrijk en vluchtte tijdens de oorlog naar Spanje. Vandaar week hij uit naar de VS om aan de jodenvervolging te ontkomen. De oorlog maakte een onuitwisbare indruk op hem. Bij het vormgeven van zijn emoties kon hij niet uit de voeten met de klassieke figuratie zoals die door prof. Bronner (docent aan de Rijksakademie) werd voorgestaan. Couzijn ontdekte de expressiemogelijkheden van gebruiksvoorwerpen, die immers een geschiedenis met zich meedragen, en versmolt ze met was tot organische beelden. Zo hadden wij op de binnenplaats van de Ateliers een grote hoop schroot waar de prachtigste stukken voor het uitkiezen lagen, gebutste en vervormde stukken ijzer die ik met gips en vlas tot een geheel smeeode. Die schroothoop was de oorsprong van Schelp (1967). Ik haalde de motorkap van een 2CV uit de hoop, die openwelfde toen ik h omkeerde, en ik werd getroffen door de houding van overgave. Andere beelden die ik in die tijd maakte zijn de in lood(!) gegoter Ruimtevaarder, en Sneeuwwitje en haar prins.’”
Schelp is een ontvankelijk beeld, Cape zijn tegenpool.
‘Cape’, h. 220 cm. Tuin Utrechts Provinciehuis ‘Rijsweerd’. Toen dat gesloten werd, kreeg ‘Cape’, dankzij een buurtinitiatief, in 2015 een nieuwe plek in het Kromme Rijn Park in Utrecht.
“De geheimzinnige gesloten Cape uit 1973 ontstond tijdens een wandeling op de causse in Frankrijk. Mobach zag tussen de scha een donkere vorm oprijzen die ze niet kon thu isbrengen, met een holte waarin iets scheen te leven. Het bleek een herder te zijn die zich in zijn cape had verborgen tegen de regen. Mobach werkte haar visioen uit in klei, het materiaal waar Mobach mee was opgegroeid en waar ze nu naar teruggreep. Ze kneedde twee modellen die haar te letterlijk voorkwamen, kneep de natte klei in elkaar en opeens zag ze de spleet ontstaan die haar had gefascineerd. Deze ondefinieerbare gestalte voerde ze uit in het groot. Ze beschikte over de mogelijkheid om de meer dan levensgrote Cape te stoken bij het familiebedrijf, ‘Mobach pottenbakkers’ in Utrecht, en zo werd Hanna Mobach een van de eerste keramische beeldhouwers in ons land.
Keramiek in de breedste zin van het woord is een omhulling vade leegte. Daar speelt Mobach met Cape op in. Cape, en Rode jas (1999) zijn net als ons lichaam, een tijdelijk omhulsel dat wij uiteindelijk van onze schouders zullen werpen. Mobach is sterk doordrongen van de vluchtigheid van het bestaan. Het zweven (Ruimtevaarder), het vallen (Jcarus) en de nagelaten sporen (Verdwenen water, Demeter) zijn daar de uitdrukking van. Zij zijn de voorouders van Zwarte prinses.”
‘Het werk gaat over de paden en de wegen, de holtes en de aanhechtingen, de verbindingen en de scheuren, de rondingen en hun afdrukken, de slijtage door de t ijd, in het lijf en in het gesteente. De voeten gaan en worden zelf aarde, en het land welft zich als een lichaam’, aldus Hanna Mobach.
____________________
[1] Naar aanleiding van deze beelden dichtte Rutger Kopland: 'Hemel en aarde, | en wij, | deze toevallige ikken, | die weten dat ze passanten zijn | en er maar eventjes bij horen | en niet'.
[2] Meir Shalev, De grote vrouw, Amsterdam 2000, p. 33.
[3] Er is een thematische verwantschap met het latere werk van Sigurdur Gudmundsson 1942) en David VandeKop 1937). Ook bij hen is er sprake van een synthese tussen mensguur en landschap.
[4] In de periode na de oorlog heeft Wessel Couzijn (1912-1984) als eerste in Nederland een beeldhouwkunst geïntroduceerd die niet slechts fungeerde als weerspiegeling of Interpretatie van de zichtbare werkelijkheid, maar als uitdruking van de eigen psychische wereld. Met zijn zeer persoonlijke opvattingen en oorspronelijke beelden was hij baanbreend voor de moderne beeldhouwkunst in Nederland. Tent . cat. Honderd jaar bouwen en verzamelen, Haarlem/Otterlo (Kröller-Müller Museum) 1988, p. 242. 'Het zijn', zoals Couzijn zegt, 'geen leesbare beelden, maar beelden die je moet ondergaan. Ik houd niet van de deformatie van de menselijke figuur [ ... I Het resultaat is afgeleid van iets wat het zelf niet is. Dan heb ik liever een kunstwerk dat met dat lijf niets meer te maken heeft, maar wel met een menselijk gebeuren'. Paul Hefting, 'Wessel Couzijn, (1912- 1984)' in: Het grote gedicht. Nederlandse beeldhouwkunst 194511994, Den Haag (Grote Kerk) 1994.
Tao-zen begon eigenlijk op de dag dat Epi van de Pol, onze Tai-chi leraar op de vijfdaagse sessies van Maarten Houtman, de Taoïstische energiemeester Mantak Chia naar Hotel Krasnapolski in Amsterdam liet overkomen, om een demonstratie te geven van Healing Tao, het ‘Universal Healing Tao System’. Maarten moedigde zijn leerlingen aan om er heen te gaan en er kennis mee te maken. En zo raakte ik er ook verzeild.
Na afloop van de bijeenkomst zat Maarten op de gang in diep gepeins verzonken, alsof hij in hevige tweestrijd verkeerde. Zo had ik hem nog nooit gezien… Dat moet het moment geweest zijn dat hij de knoop doorhakte en besloot de ‘methode Chia’ in zijn eigen onderricht op te nemen – en zo de ‘Tao’ een volwaardige plaats te geven, naast ‘Zen’.
Ik maakte van dichtbij mee wat de gevolgen waren: binnen een jaar schreef Maarten zijn Aanwijzingen bij de Tao-zen meditatie, dat we samen achter de computer drukklaar maakten. Vervolgens liet hij ook nog een Engelse vertaling maken – die weer verwerkt moest worden, met afbeeldingen-met-bijschriften en al. Daarna volgde het doorslaggevende traject: het uitrollen van dit project voor de leerlingen, met gesproken instructies en eindeloos veel praktisch onderricht – waar deze sessie v/d maand een voorbeeld van is. Beslissend bij dit alles was dat de energie-oefening Maarten zelf diep geraakt moet hebben. Zo vertelde Epi dat Maarten bij het push-hands van Tai-chi sindsdien niet meer om te krijgen was… Voor Maarten zelf zal de doorslag gegeven hebben, dat de ‘healing Tao’ voor ons een steun is bij het zitten: de energie-beleving verruimt het lichaamsbewustzijn en kan je zo bevrijden van teveel opzet. Hein Zeillemaker – met hieronder twee citaten van Maarten
Herkomst
“De taoïstische oefeningen die hier worden gegeven, zijn ontleend aan de compilatie die Mantak Chia, een taoïstische meester uit Thailand heeft gemaakt van de oorspronkelijke, jammer genoeg verstrooid geraakte oefeningen. Het is zijn grote verdienste oude geschriften, en meesters die er nog van wisten, te hebben opgezocht om tot een complete instructie te komen en die in moderne taal weer te geven. Het is dan ook met grote dankbaarheid dat wij het hier kunnen weergeven. De navolgende oefeningen zijn een combinatie van de taoïstische oefeningen en de ademoefeningen uit de zen traditie. Deze combinatie moet eens in China de Ch’an meditatie zijn geweest (Zen in Japan genoemd), waarbij de taoïstische oefeningen verloren gingen en de ademoefening van Zen overbleef.” Maarten Houtman, Aanwijzingen bij de Tao-zen meditatie
De beleving van de oefening (1e alinea)
“Als je de oefening een poos gedaan hebt, dringt de eenheid en samenhang van je lichaam met zijn miljarden cellen zich onvermijdelijk aan je op. Cellen die onafgebroken, tot aan je sterven, met grote precisie hun werk doen. Je beleeft die samenhang, al oefenend, steeds dieper om tenslotte wat je voordien in onderdelen in je lichaam ervoer, gelijktijdig te ervaren. Die ervaring maakt je voorzichtig met het beoordelen van de wereld en de mensen om je heen.” Maarten Houtman, Aanwijzingen bij de Tao-zen meditatie
Afb. bovenaan: Hanna Mobach, Zwarte prinses (1999), detail.
‘Twaalf ambachten, dertien ongelukken.’ Zo grapte Maarten wel eens over zichzelf. Hij was in Holland tot elektrotechnicus opgeleid. Terug in Indië, hield hij toezicht op de aanleg van het elektriciteitsnetwerk en gaf daarbij leiding aan een ploeg inheemse arbeiders – zie zijn autobiografie De breuk (‘De andere oever’) .
Toen hij na de oorlog naar Nederland kwam, liet hij zich omscholen tot grafisch ontwerper. Voor zijn beroep ging hij boekomslagen verzorgen voor uitgevers en lesgeven in het vak. Daarnaast bracht zijn literaire belangstelling hem in contact met de Vijftigers, hij maakte zelf ook poëzie. Maar voor ons was hij toch vooral de meditatieleraar en Zen-pionier…
Maarten bleef je verrassen. Zoals hij die keer dat hij zei dat hij zich als een schrijver zag, ik wist niet wat ik hoorde … hij noemt zichzelf een schrijver? Voor mij was zijn identiteit zo totaal versmolten met de weergaloze verteller en Zen-leraar die hij was – dat ik zijn uitlating bijna als heiligschennis zag… Ik wist wel dat Maarten vaak dagenlang achter zijn MacClassic zat te schrijven. En hij was natuurlijk de auteur van ZEN notities onderweg en Tao-zen, de weg van niet dwang, twee boeken over meditatie. Ja, dan kun je jezelf een schrijver noemen. Maar toch…
Later raakte ik zelf betrokken bij de postume uitgave van De droom van de dwaze monnik, een boek waarin Maarten ons meeneemt naar de wondere wereld van de Chinese monnik Li. Dat gaf hem de gelegenheid zaken aan de orde te stellen, die wij geneigd zijn als ‘onwerkelijk’ en ‘onmogelijk’ te beschouwen. Daaruit één citaat:
Li vond de priester in meditatie. Hij keek niet op, maar het kussen tegenover hem gaf aan dat een eventuele bezoeker welkom was. Op het kussen weken de vragen met het zakken van de adem terug. Hier zitten was voldoende. Een kuchje deed hem opkijken.[…] – Kom langs als je weer weggaat. Ik zal je daarna waarschijnlijk niet meer zien, mijn tijd is gekomen. – Maar blijf ik in uw aandacht? – Natuurlijk, dat heeft niet met het afleggen van dit lichaam te maken. Li boog diep en voelde de hand van de priester op zijn hoofd. Er ging een wonderlijke kracht van uit. Alles zou gaan zoals het moest. Toen hij zich oprichtte stond de priester al. Hij knikte Li vriendelijk toe en ging naar zijn kamertje. Li bleef zitten, totdat gedachten over de toekomst binnenslopen. Tijd om te vertrekken.
Waarover men niet kan spreken, daarover moet men schrijven…
Lieve mensen, het zijn moeilijke tijden. Als je net gelezen en gezien hebt hoe de Oekraïense president Zelensky op z’n ziel is getrapt voor het oog van de wereld, geschoffeerd door onze ‘leiders’, dan voel je het ongeloof in je opkomen, de woede, en het mededogen. En je vraagt je af: hoe is dit in godsnaam mogelijk…
“Je weet het héél erg goed wanneer je aandachtig bent, dat hoeft niemand je te vertellen. Op dat moment accepteer je de wereld zoals die is. En jezelf ook.
En je blijft – laten we elkaar geen sprookjes vertellen – je blijft zien wat de tekorten zijn. Wat de ellende is in de wereld. Wat de moeilijkheden zijn vlak om je heen. Wat er met je partner gebeurt, met je naasten, met je kinderen. En dat is allemaal niet zo mooi, dat zie je heel goed.
Maar je wilt het niet meer weg hebben, dat is het grote verschil. Je ziet de onvermijdelijkheid van alles wat er gebeurt.
En je ziet ook dat het heerlijk zou zijn, als dat veranderen zou. En dan ben je terug bij jezelf, dan ben je niet meer buiten jezelf. Dan ben je terug bij jezelf, want dan weet je waar dat in zit.
Zo is dus dan de kloof geslecht tussen alles wat er in de wereld gebeurt, en wat jij bent en hoe jij leeft. Dan hoef je je dus niet meer in te spannen om de wereld te verbeteren, of jezelf te verbeteren. Je weet waar het van afhangt.”
Vanmorgen was het even stil in huis. De dag van gisteren, waarin de onrust van de voorbije week wegebte, had nog nageklonken. De stilte overviel me terwijl ik naar de wolken keek. De lucht was blauw en daarin dreven ze voorbij. Het was alsof de tijd voor mijn ogen verstreek, schuld-loos, doel-loos. In dat stille moment was er niets dat aan me trok. Ik ging alleen maar mee met het verstrijken van de tijd.
Toen het weer voorbij was mijmerde ik verder over ‘de tijd’. Ik bladerde door de toespraken van Maarten en vond ‘Jezelf de tijd geven’, een toespraak uit Huissen, december 1999, zondag. En zo kwam het dat dit de toespraak van de maand februari 2025 werd.
Een toespraak opgenomen op video en ook als e-book uitgegeven (Tao-zen cahier 4#)
Hanna Mobach, ‘Blauwe klokjes’, 1984. Penseeltekening op rijstpapier, 62x48cm
Hoe belangrijk het uitgangspunt van de ‘eigen ervaring’ is op onze weg, bleek me weer eens naar aanleiding van het gesprek dat volgde op Durven zijn die je bent, een toespraak van Maarten Houtman tijdens de sessie van december 2005 in Mennorode – die ook de Tao-zen ‘toespraak van de maand’ voor januari 2025 is.
Dat gesprek begon als volgt:
Vraagsteller: Naar aanleiding van het gesprek gisteren over de Boddhisattva, aan wie Ton Lathouwers dat idee van het plaatsvervangend lijden verbindt, moet ik denken aan jouw verhaal over een heilige in het kamp. Je vertelde dat toen er iemand gemarteld werd, hij die ondersteunde en min of meer zijn lijden op zich nam.
Maarten: Dat was een heel bijzonder iets…
vraagsteller: Maar dat was Jezus ook.
Maarten: Dat weet ik niet, daar ben ik niet bij geweest. Dat is het grote punt, van Jezus hebben we verslag gekregen, op allerlei manieren, waarvan we niet weten of het juist is. Maar wat ik daar meemaakte, zag ik zelf gebeuren.
Protestants-christelijk opgevoed als ik ben, was het voor mij een kleine schok wat Maarten hier zei. Ik had het optreden van Christus altijd als een ‘gegeven’ beschouwd – een geloofsgegeven.
Geloof is eeuwenlang een kernwaarde geweest in onze samenleving, zo ben ik zelf ook opgevoed. Terwijl het uitgangspunt van de eigen ervaring daaraan voorbijgaat – radicaal, er zit geen millimeter ruimte tussen… Dat kom je allemaal in je zelf tegen, hoe verder je gaat. Dus dat ‘durf te zijn wie je bent’, is niet voor de poes, dat lijkt strijd te voorspellen, met jezelf, met je omgeving… Gelukkig krijgen we wel een aanwijzing mee: dat alledaagse menselijke warmte, jou én de ander kan helpen dóór te gaan op die weg.
Het grenzeloze mededogen van Quan Yin Wij leerden Ton Lathouwers kennen als een man van vuur – bij die ene gelegenheid dat we hem in persoon mochten meemaken: de zen-ontmoeting ‘Vier pijlers van Zen’ van juni 2021: “Ton spreekt over objectloos verlangen, ontmoeten, geraakt zijn. Over het mysterie van de Boddhisattva en het wonder van het hart.”
Bodhisattva Quan Shih Yin (‘zij die de kreten van de wereld hoort’) is de godin van het mededogen, de Chinese gedaante van Avalokiteshvara. Quan Yin – zie foto – staat hier in de Hal van de ‘Arhats’ (boeddhistische heiligen en discipelen) van de Bǎogūang Sì tempel in Chengdu, afgebeeld met ‘elf hoofden’ en ‘duizend handen’, haar geschonken om het vele leed van de wereld te kunnen horen en lenigen.
Toen ik mei 2008 op aanraden van Maarten Houtman met ‘shaken’ begon, vertelde hij dat deze oefening – de specialiteit van de Balinese ‘Energy master’ Ratu Bagus – stoelt op de ‘latihan’, een oude Javaanse esoterische traditie, die bij Maarten kennelijk nog weerklank opriep. Ik zocht naar ‘latihan’ op het internet en kwam het boek‘Concerning Subud’[1] tegen van de Engelsman John Bennet, waarvan de inleiding, De betekenis van ‘Latihan’, hier opgenomen is. Hein Zeillemaker
1. De betekenis van ‘Latihan’
Het Indonesische woord latihan kan niet adequaat worden vertaald. De wortel ervan, latih, brengt het idee over van vertrouwd raken met iets, het assimileren en in jezelf opnemen. Het dichtstbijzijnde equivalent is waarschijnlijk training. De algemene vertaling “oefening” is misleidend, in zoverre het wordt geassocieerd met het idee van een bepaalde vorm van werk, zoals fysieke, mentale oefening of religieuze oefening. Dit alles heeft betrekking op het “werken van buitenaf”, wat het exacte tegenovergestelde is van de latihan. Na de eerste wilsdaad waarmee we ons onderwerpen aan het proces, komt de training die we in de latihan ontvangen niet voort uit een opzettelijke handeling van onszelf. In de latihan worden we geleidelijk doordrongen en doordrenkt van de levenskracht die vanuit onze eigen ontwaakte ziel in ons stroomt.
Hoewel latihan een training is van de hele mens, wordt het niet ondernomen omwille van het resultaat. Pak Subuh benadrukt dat de ware betekenis van de latihan aanbidding van God is. De training is het resultaat van aanbidding, maar het is aanbidding die essentieel is; het resultaat is bijkomstig. De uitdrukking “aanbidding van God” vereist uitleg, vooral in deze tijd waarin zoveel mensen in opstand zijn gekomen tegen religie, omdat ze denken dat aanbidding onverenigbaar is met een acceptabel concept van Godheid. Ze beweren dat een God die aanbidding van Zijn schepselen eist, een antropomorf concept is; een overblijfsel van tribale theologie, toen God werd afgebeeld als een Koning die heerst in de hemelen en in Zijn eisen weinig verschilde van een menselijke tiran. “Want Ik, de Heer, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid van de vaderen bezoek aan de kinderen, tot in het derde of vierde geslacht van hen die Mij haten.” Wanneer we zulke passages lezen, moeten we onthouden dat ze behoren tot het Hemitheandrische tijdperk, waarvan het Meesteridee dat was van de menselijke afhankelijkheid van Heroïsche hulp. Met elke volgende les heeft de jonge mensheid een dieper besef gekregen van de betekenis van Godheid. Als we zulke naïeve antropomorfe concepten van de Schepper niet langer koesteren, volgt daaruit niet dat aanbidding geen betekenis meer heeft. Het is theologen al lang duidelijk dat God geen aanbidding eist omdat Hij het nodig heeft of verlangt, maar omdat het het middel is waardoor de ziel van de mens kan terugkeren naar de Bron waaruit hij is voortgekomen. Het is ook goed begrepen dat aanbidding de staat of conditie is waarin de mens in de aanwezigheid van zijn Schepper staat: het is de erkenning of het besef dat er een immense Kracht is die groter is dan alle andere krachten, en dat deze Kracht welwillend is jegens alle schepselen, inclusief de mens.
Wat niet zo goed begrepen wordt, zelfs niet door theologen, is dat de staat of conditie van aanbidding niet bereikt kan worden door de tijdelijke instrumenten van de mens – dat wil zeggen, door de lagere centra. We kunnen met onze geest en gevoelens, en zelfs met ons lichaam, God willen aanbidden, maar dit zijn slechts instrumenten; ze kunnen niet de aanbidder zelf zijn. Aanbidding is een kracht die exclusief is voor de ziel van de mens, want alleen in de ziel kan er een direct bewustzijn zijn van de Kracht en Liefde van God. Aanbidding kan niet ontstaan in de geest of het hart, hoezeer we ook met ons verstand weten dat aanbidding noodzakelijk is en met ons hart de wens voelen om te aanbidden. Ware aanbidding is de bewuste aanvaarding van de toestand waarin we zullen verkeren op het moment van de dood, wanneer onze persoonlijke wil van ons wordt afgenomen.
Een eenvoudige observatie kan iedereen overtuigen van de waarheid van deze ogenschijnlijk harde uitspraak. Soms overweldigt het gevoel van onze eigen nietigheid in vergelijking met de krachten van de natuur ons in de aanwezigheid van een groot natuurverschijnsel – zoals een machtige storm op zee of zelfs een groot aantal bergen, wit van de sneeuw – en ervaren we een staat van ontzag die tegelijkertijd gevuld is met vrede en dankbaarheid dat zulke grote dingen aan ons worden onthuld. Het is gemakkelijk te verifiëren dat zo’n ervaring niet ontstaat in de geest of gevoelens, noch is het het resultaat van ons eigen verlangen om de natuur te bewonderen of te “aanbidden”. Als we beginnen te “denken over” de ervaring waarin we zijn opgenomen, vallen we onmiddellijk terug in onze gewone staat; op dezelfde manier, als we beginnen te genieten van de staat, verandert het in iets persoonlijks en vals. Als de aardse natuur ons kan verheffen naar een intensiteit van ervaring die de geest en de gevoelens te boven gaat, hoeveel te meer moeten we dan verwachten dat aanbidding van God een toestand zou moeten zijn die volledig buiten het bereik van onze gewone functies ligt.
Daaruit volgt niet dat aanbidding geen betekenis meer heeft. Het is theologen al lang duidelijk dat God aanbidding niet eist omdat Hij het nodig heeft of verlangt, maar omdat het het middel is waardoor de ziel van de mens kan terugkeren naar de Bron waaruit hij is voortgekomen. Het is ook goed begrepen dat aanbidding de staat of conditie is waarin de mens in de aanwezigheid van zijn Schepper staat: het is de erkenning of het besef dat er een immense Kracht is die groter is dan alle andere krachten, en dat deze Kracht welwillend is jegens alle schepselen, inclusief de mens.
Religieuze mensen hebben de neiging om aan te nemen dat, als hun geest en gevoelens actief zijn in aanbidding, hun ziel ook aanbidt. Ze verwijzen naar geest en gevoel als “krachten van de ziel” en dit leidt tot de fout om te veronderstellen dat de ziel wakker moet zijn wanneer de krachten worden uitgeoefend. De waarheid is dat wanneer aanbidding voortkomt uit en wordt geleid door onze eigen wil, het alleen aanbidding kan zijn door en van de instrumenten, niet aanbidding door en van de ziel. Dit is een harde uitspraak, maar tenzij het wordt begrepen, kunnen de gebreken van menselijke aanbidding nooit worden begrepen.
____________________ [1]‘Concerning Subud’. An introduction to the background, origins and practice of Subud, the religious practice introduced by Muhammad “Pak” Subuh in Indonesia in the 1940s, and established internationally from 1957 onwards.
“Ik realiseerde me dat mijn eerste pijn gewoon lichamelijke pijn was. En dat die eigenlijk helemaal niet erg was geweest als ik er niet van alles aan had toegevoegd, waardoor ik er twee dagen geestelijk ziek van werd. ...... En toch is het niet zo gemakkelijk om daar rekening mee te houden. Je moet heel alert zijn op de eerste pijn, de pauze en de tweede pijl. De kracht zit in de pauze. Dan kan je een andere weg kiezen: de gedachten wel zien, maar loslaten. Dat doen we door mindfulness te beoefenen en zacht te blijven.” Sonja Gerrits, ‘Zen als lijfwijze’, 5 oktober 2024
Maarten Houtman luidt de bel in de Zendo Kraijenhoffstraat
– Vraag: Dus het is een kwestie van overgave? – Maarten: In zekere zin wel. Maar eigenlijk is het meer dat je er attent op bent. Dat is veel meer dan overgave, je verlangt ernaar.
– Vraag: Omdat het de aandacht afleidt van wat je wilt? – Maarten: Omdat het iets is wat oneindig veel groter is dan wat je normaal kent. Het is heel vreemd dat we in de mystieke literatuur altijd heel lange verhalen lezen over de weg van de mysticus die eerst door de wolk der onwetendheid moet. Dat gebeurt allemaal nog van hieruit, het is niet van de mens die even zichzelf vergeten is, onopzettelijk – die pauze is een onopzettelijk jezelf vergeten zijn. En het merkwaardige is dat mensen, na hier een heel lang leven aan gewerkt te hebben, allemaal tot een vergelijkbaar besef van die pauze-ervaring komen. Theresa van Avila, die dat geweldige werk schreef over de Burcht van God, komt aan het eind van haar leven tot de conclusie dat alles wat nog beeld heeft, het niet is. Dat is eigenlijk precies hetzelfde. Maarten Houtman, In de pauze zijn, sessie april 1997 in Huissen
“Op een dag vond die moeder dat het nu genoeg was. En die pakte het aapje resoluut beet en schoof het van haar rug af. Want het aapje wou natuurlijk heel gauw terug om er te blijven. Toen had een ongelooflijke metamorfose plaats. Dat vrolijke, gelukkige aapje, werd opeens een angstig dier. Hij had zijn kameraadjes uitgedaagd, dat was nu helemaal afgelopen. Hij moest nu zich waarmaken in de wereld van de vorm, van alles wat er is. En het was een ongelooflijke omslag. Hij was eerst uit de baarmoeder van zijn moeder gekomen. Maar op dat moment kwam hij uit de geestelijke baarmoeder, in de wereld waar alles verdedigd moet worden. Waar je moet blijven leven. Waar je een territorium hebt. Waar je bezit hebt. Waar je kennis hebt. Al was dat dan allemaal alleen maar voor een klein aapje. Maar zo is het voor ons ook…” Maarten Houtman, ‘Juist in het meest onbelangrijke is het geheim verborgen.’
Op 23 juni 2001 organiseerde stichting ‘Zen als leefwijze’ een Zen-ontmoetingsdag in Amsterdam, waarbij vier bekende leraren uitgenodigd waren: Jiun Roshi, Ton Lathouwers, Nico Tydeman en, uiteraard, Maarten Houtman. Deze ‘pijlers van Zen’ – zoals ze met een knipoog naar het boek van Philip Kapleau: ‘De drie pijlers van Zen’ genoemd werden – vertegenwoordigden een breed spectrum van stromingen binnen de vaderlandse Zen. Ze hielden alle vier een inleiding, waarbij we die van Maarten hierbij presenteren als Toespraak v/d maand.
Mocht je ruimer geïnteresseerd zijn, dan kun je het verslag van de dag terugvinden op YouTube, in twee afleveringen: ‘Vier pijlers van Zen’, Deel 1, met de toespraken van Nico Tydeman en Ton Lathouwers. ‘Vier pijlers van Zen’, Deel 2, met de toespraken van Jiun Roshi en Maarten Houtman.
In de convocatie van het leraren-weekend van oktober 2000, deed Maarten een beroep op hen om aanwezig te zijn: “Het is wenselijk dat op die dag, waar zoveel verschillende benaderingen, niet alleen van de leraren maar ook van de leerlingen, naar voren zullen komen, voor onszelf uit te maken wat voor ieder afzonderlijk het meest belangrijk is in de meditatie.” En aan het slot zegt hij: “Wat het bestuur van de Stichting heeft ondernomen is een waagstuk, dat door ons gesteund moet worden om het te doen slagen. Het is namelijk voor het eerst in Nederland dat deze groeperingen heel direct iets van elkaar vernemen en er hun voordeel mee kunnen doen.”
Nu, die dag wérd een succes, zoals uit het hilarische verslag van dagvoorzitter Ad Verhage valt af te lezen: Vier pijlers van Zen