Toen Maarten Houtman na zijn toespraak Je eigen ervaring heiligen gevraagd werd wat er bij hem gebeurt als hij iets ervaart, gaf hij het volgende antwoord: “Er gebeurt een heleboel. Je ervaart iets, en er is in die ervaring iets dat onbekend voor je is. Het eerste wat je doet is teruggrijpen op alle andere ervaringen die er op lijken. […] En nu gaat het erom dat je rustig kunt wachten. Soms lukt dat, soms lukt dat niet. Als het niet lukt is het verstandig om iets te gaan doen wat er misschien absoluut niet mee te maken heeft, maar wat je wel dwingt om er helemaal bij te zijn. Je kunt gewoon iets in huis gaan doen. Als je je aandacht er maar helemaal bij hebt, al is het maar stofzuigen. Dan kan het gebeuren dat die aandacht zodanig is dat dat ‘iets’, wat je aldoor ontsnapt, weer binnenkomt. Soms schrik je ervan, soms niet zo, soms maakt het je heel gelukkig.”
Dat is precies wat wij, al schrijvend aan dit blog, willen proberen: wachten tot datgene wat je aldoor ontsnapt, weer boven komt drijven. Fijn dat je ons daarbij gezelschap wilt houden!
Afbeelding bovenaan: Hanna Mobach, Lovers Rock, 1998
Hoe belangrijk het uitgangspunt van de ‘eigen ervaring’ is op onze weg, bleek me weer eens naar aanleiding van het gesprek dat volgde op Durven zijn die je bent, een toespraak van Maarten Houtman tijdens de sessie van december 2005 in Mennorode – die ook de Tao-zen ‘toespraak van de maand’ voor januari 2025 is.
Dat gesprek begon als volgt:
Vraagsteller: Naar aanleiding van het gesprek gisteren over de Boddhisattva, aan wie Ton Lathouwers dat idee van het plaatsvervangend lijden verbindt, moet ik denken aan jouw verhaal over een heilige in het kamp. Je vertelde dat toen er iemand gemarteld werd, hij die ondersteunde en min of meer zijn lijden op zich nam.
Maarten: Dat was een heel bijzonder iets…
vraagsteller: Maar dat was Jezus ook.
Maarten: Dat weet ik niet, daar ben ik niet bij geweest. Dat is het grote punt, van Jezus hebben we verslag gekregen, op allerlei manieren, waarvan we niet weten of het juist is. Maar wat ik daar meemaakte, zag ik zelf gebeuren.
Protestants-christelijk opgevoed als ik ben, was het voor mij een kleine schok wat Maarten hier zei. Ik had het optreden van Christus altijd als een ‘gegeven’ beschouwd – een geloofsgegeven.
Geloof is eeuwenlang een kernwaarde geweest in onze samenleving, zo ben ik zelf ook opgevoed. Terwijl het uitgangspunt van de eigen ervaring daaraan voorbijgaat – radicaal, er zit geen millimeter ruimte tussen… Dat kom je allemaal in je zelf tegen, hoe verder je gaat. Dus dat ‘durf te zijn wie je bent’, is niet voor de poes, dat lijkt strijd te voorspellen, met jezelf, met je omgeving… Gelukkig krijgen we wel een aanwijzing mee: dat alledaagse menselijke warmte, jou én de ander kan helpen dóór te gaan op die weg.
Het grenzeloze mededogen van Quan Yin Wij leerden Ton Lathouwers kennen als een man van vuur – bij die ene gelegenheid dat we hem in persoon mochten meemaken: de zen-ontmoeting ‘Vier pijlers van Zen’ van juni 2021: “Ton spreekt over objectloos verlangen, ontmoeten, geraakt zijn. Over het mysterie van de Boddhisattva en het wonder van het hart.”
Bodhisattva Quan Shih Yin (‘zij die de kreten van de wereld hoort’) is de godin van het mededogen, de Chinese gedaante van Avalokiteshvara. Quan Yin – zie foto – staat hier in de Hal van de ‘Arhats’ (boeddhistische heiligen en discipelen) van de Bǎogūang Sì tempel in Chengdu, afgebeeld met ‘elf hoofden’ en ‘duizend handen’, haar geschonken om het vele leed van de wereld te kunnen horen en lenigen.
Toen ik mei 2008 op aanraden van Maarten Houtman met ‘shaken’ begon, vertelde hij dat deze oefening – de specialiteit van de Balinese ‘Energy master’ Ratu Bagus – stoelt op de ‘latihan’, een oude Javaanse esoterische traditie, die bij Maarten kennelijk nog weerklank opriep. Ik zocht naar ‘latihan’ op het internet en kwam het boek‘Concerning Subud’[1] tegen van de Engelsman John Bennet, waarvan de inleiding, De betekenis van ‘Latihan’, hier opgenomen is. Hein Zeillemaker
1. De betekenis van ‘Latihan’
Het Indonesische woord latihan kan niet adequaat worden vertaald. De wortel ervan, latih, brengt het idee over van vertrouwd raken met iets, het assimileren en in jezelf opnemen. Het dichtstbijzijnde equivalent is waarschijnlijk training. De algemene vertaling “oefening” is misleidend, in zoverre het wordt geassocieerd met het idee van een bepaalde vorm van werk, zoals fysieke, mentale oefening of religieuze oefening. Dit alles heeft betrekking op het “werken van buitenaf”, wat het exacte tegenovergestelde is van de latihan. Na de eerste wilsdaad waarmee we ons onderwerpen aan het proces, komt de training die we in de latihan ontvangen niet voort uit een opzettelijke handeling van onszelf. In de latihan worden we geleidelijk doordrongen en doordrenkt van de levenskracht die vanuit onze eigen ontwaakte ziel in ons stroomt.
Hoewel latihan een training is van de hele mens, wordt het niet ondernomen omwille van het resultaat. Pak Subuh benadrukt dat de ware betekenis van de latihan aanbidding van God is. De training is het resultaat van aanbidding, maar het is aanbidding die essentieel is; het resultaat is bijkomstig. De uitdrukking “aanbidding van God” vereist uitleg, vooral in deze tijd waarin zoveel mensen in opstand zijn gekomen tegen religie, omdat ze denken dat aanbidding onverenigbaar is met een acceptabel concept van Godheid. Ze beweren dat een God die aanbidding van Zijn schepselen eist, een antropomorf concept is; een overblijfsel van tribale theologie, toen God werd afgebeeld als een Koning die heerst in de hemelen en in Zijn eisen weinig verschilde van een menselijke tiran. “Want Ik, de Heer, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid van de vaderen bezoek aan de kinderen, tot in het derde of vierde geslacht van hen die Mij haten.” Wanneer we zulke passages lezen, moeten we onthouden dat ze behoren tot het Hemitheandrische tijdperk, waarvan het Meesteridee dat was van de menselijke afhankelijkheid van Heroïsche hulp. Met elke volgende les heeft de jonge mensheid een dieper besef gekregen van de betekenis van Godheid. Als we zulke naïeve antropomorfe concepten van de Schepper niet langer koesteren, volgt daaruit niet dat aanbidding geen betekenis meer heeft. Het is theologen al lang duidelijk dat God geen aanbidding eist omdat Hij het nodig heeft of verlangt, maar omdat het het middel is waardoor de ziel van de mens kan terugkeren naar de Bron waaruit hij is voortgekomen. Het is ook goed begrepen dat aanbidding de staat of conditie is waarin de mens in de aanwezigheid van zijn Schepper staat: het is de erkenning of het besef dat er een immense Kracht is die groter is dan alle andere krachten, en dat deze Kracht welwillend is jegens alle schepselen, inclusief de mens.
Wat niet zo goed begrepen wordt, zelfs niet door theologen, is dat de staat of conditie van aanbidding niet bereikt kan worden door de tijdelijke instrumenten van de mens – dat wil zeggen, door de lagere centra. We kunnen met onze geest en gevoelens, en zelfs met ons lichaam, God willen aanbidden, maar dit zijn slechts instrumenten; ze kunnen niet de aanbidder zelf zijn. Aanbidding is een kracht die exclusief is voor de ziel van de mens, want alleen in de ziel kan er een direct bewustzijn zijn van de Kracht en Liefde van God. Aanbidding kan niet ontstaan in de geest of het hart, hoezeer we ook met ons verstand weten dat aanbidding noodzakelijk is en met ons hart de wens voelen om te aanbidden. Ware aanbidding is de bewuste aanvaarding van de toestand waarin we zullen verkeren op het moment van de dood, wanneer onze persoonlijke wil van ons wordt afgenomen.
Een eenvoudige observatie kan iedereen overtuigen van de waarheid van deze ogenschijnlijk harde uitspraak. Soms overweldigt het gevoel van onze eigen nietigheid in vergelijking met de krachten van de natuur ons in de aanwezigheid van een groot natuurverschijnsel – zoals een machtige storm op zee of zelfs een groot aantal bergen, wit van de sneeuw – en ervaren we een staat van ontzag die tegelijkertijd gevuld is met vrede en dankbaarheid dat zulke grote dingen aan ons worden onthuld. Het is gemakkelijk te verifiëren dat zo’n ervaring niet ontstaat in de geest of gevoelens, noch is het het resultaat van ons eigen verlangen om de natuur te bewonderen of te “aanbidden”. Als we beginnen te “denken over” de ervaring waarin we zijn opgenomen, vallen we onmiddellijk terug in onze gewone staat; op dezelfde manier, als we beginnen te genieten van de staat, verandert het in iets persoonlijks en vals. Als de aardse natuur ons kan verheffen naar een intensiteit van ervaring die de geest en de gevoelens te boven gaat, hoeveel te meer moeten we dan verwachten dat aanbidding van God een toestand zou moeten zijn die volledig buiten het bereik van onze gewone functies ligt.
Daaruit volgt niet dat aanbidding geen betekenis meer heeft. Het is theologen al lang duidelijk dat God aanbidding niet eist omdat Hij het nodig heeft of verlangt, maar omdat het het middel is waardoor de ziel van de mens kan terugkeren naar de Bron waaruit hij is voortgekomen. Het is ook goed begrepen dat aanbidding de staat of conditie is waarin de mens in de aanwezigheid van zijn Schepper staat: het is de erkenning of het besef dat er een immense Kracht is die groter is dan alle andere krachten, en dat deze Kracht welwillend is jegens alle schepselen, inclusief de mens.
Religieuze mensen hebben de neiging om aan te nemen dat, als hun geest en gevoelens actief zijn in aanbidding, hun ziel ook aanbidt. Ze verwijzen naar geest en gevoel als “krachten van de ziel” en dit leidt tot de fout om te veronderstellen dat de ziel wakker moet zijn wanneer de krachten worden uitgeoefend. De waarheid is dat wanneer aanbidding voortkomt uit en wordt geleid door onze eigen wil, het alleen aanbidding kan zijn door en van de instrumenten, niet aanbidding door en van de ziel. Dit is een harde uitspraak, maar tenzij het wordt begrepen, kunnen de gebreken van menselijke aanbidding nooit worden begrepen.
____________________ [1]‘Concerning Subud’. An introduction to the background, origins and practice of Subud, the religious practice introduced by Muhammad “Pak” Subuh in Indonesia in the 1940s, and established internationally from 1957 onwards.
“Ik realiseerde me dat mijn eerste pijn gewoon lichamelijke pijn was. En dat die eigenlijk helemaal niet erg was geweest als ik er niet van alles aan had toegevoegd, waardoor ik er twee dagen geestelijk ziek van werd. ...... En toch is het niet zo gemakkelijk om daar rekening mee te houden. Je moet heel alert zijn op de eerste pijn, de pauze en de tweede pijl. De kracht zit in de pauze. Dan kan je een andere weg kiezen: de gedachten wel zien, maar loslaten. Dat doen we door mindfulness te beoefenen en zacht te blijven.” Sonja Gerrits, ‘Zen als lijfwijze’, 5 oktober 2024
– Vraag: Dus het is een kwestie van overgave? – Maarten: In zekere zin wel. Maar eigenlijk is het meer dat je er attent op bent. Dat is veel meer dan overgave, je verlangt ernaar.
– Vraag: Omdat het de aandacht afleidt van wat je wilt? – Maarten: Omdat het iets is wat oneindig veel groter is dan wat je normaal kent. Het is heel vreemd dat we in de mystieke literatuur altijd heel lange verhalen lezen over de weg van de mysticus die eerst door de wolk der onwetendheid moet. Dat gebeurt allemaal nog van hieruit, het is niet van de mens die even zichzelf vergeten is, onopzettelijk – die pauze is een onopzettelijk jezelf vergeten zijn. En het merkwaardige is dat mensen, na hier een heel lang leven aan gewerkt te hebben, allemaal tot een vergelijkbaar besef van die pauze-ervaring komen. Theresa van Avila, die dat geweldige werk schreef over de Burcht van God, komt aan het eind van haar leven tot de conclusie dat alles wat nog beeld heeft, het niet is. Dat is eigenlijk precies hetzelfde. Maarten Houtman, In de pauze zijn, sessie april 1997 in Huissen
“Op een dag vond die moeder dat het nu genoeg was. En die pakte het aapje resoluut beet en schoof het van haar rug af. Want het aapje wou natuurlijk heel gauw terug om er te blijven. Toen had een ongelooflijke metamorfose plaats. Dat vrolijke, gelukkige aapje, werd opeens een angstig dier. Hij had zijn kameraadjes uitgedaagd, dat was nu helemaal afgelopen. Hij moest nu zich waarmaken in de wereld van de vorm, van alles wat er is. En het was een ongelooflijke omslag. Hij was eerst uit de baarmoeder van zijn moeder gekomen. Maar op dat moment kwam hij uit de geestelijke baarmoeder, in de wereld waar alles verdedigd moet worden. Waar je moet blijven leven. Waar je een territorium hebt. Waar je bezit hebt. Waar je kennis hebt. Al was dat dan allemaal alleen maar voor een klein aapje. Maar zo is het voor ons ook…” Maarten Houtman, ‘Juist in het meest onbelangrijke is het geheim verborgen.’
Op 23 juni 2001 organiseerde stichting ‘Zen als leefwijze’ een Zen-ontmoetingsdag in Amsterdam, waarbij vier bekende leraren uitgenodigd waren: Jiun Roshi, Ton Lathouwers, Nico Tydeman en, uiteraard, Maarten Houtman. Deze ‘pijlers van Zen’ – zoals ze met een knipoog naar het boek van Philip Kapleau: ‘De drie pijlers van Zen’ genoemd werden – vertegenwoordigden een breed spectrum van stromingen binnen de vaderlandse Zen. Ze hielden alle vier een inleiding, waarbij we die van Maarten hierbij presenteren als Toespraak v/d maand.
Mocht je ruimer geïnteresseerd zijn, dan kun je het verslag van de dag terugvinden op YouTube, in twee afleveringen: ‘Vier pijlers van Zen’, Deel 1, met de toespraken van Nico Tydeman en Ton Lathouwers. ‘Vier pijlers van Zen’, Deel 2, met de toespraken van Jiun Roshi en Maarten Houtman.
In de convocatie van het leraren-weekend van oktober 2000, deed Maarten een beroep op hen om aanwezig te zijn: “Het is wenselijk dat op die dag, waar zoveel verschillende benaderingen, niet alleen van de leraren maar ook van de leerlingen, naar voren zullen komen, voor onszelf uit te maken wat voor ieder afzonderlijk het meest belangrijk is in de meditatie.” En aan het slot zegt hij: “Wat het bestuur van de Stichting heeft ondernomen is een waagstuk, dat door ons gesteund moet worden om het te doen slagen. Het is namelijk voor het eerst in Nederland dat deze groeperingen heel direct iets van elkaar vernemen en er hun voordeel mee kunnen doen.”
Nu, die dag wérd een succes, zoals uit het hilarische verslag van dagvoorzitter Ad Verhage valt af te lezen: Vier pijlers van Zen
– Ik zal je daarna waarschijnlijk niet meer zien, mijn tijd is gekomen. – Maar blijf ik in uw aandacht? – Natuurlijk, dat heeft niet met het afleggen van dit lichaam te maken. Li boog diep en voelde de hand van de priester op zijn hoofd. Er ging een wonderlijke kracht van uit. Alles zou gaan zoals het moest. Maarten Houtman, De droom van een dwaze monnik
‘Blijf ik in uw aandacht, meester?’ De dwaze monnik Li – de hoofdpersoon uit Maartens roman ‘De droom van een dwaze monnik’ – lijkt zijn naam eer aan te doen met die vraag. Want hoe kan de meester aandacht voor hem hebben, als hij er straks niet meer is… Dood is toch dood? Maar die meester beaamt het: ‘Natuurlijk, dat heeft niet met het afleggen van dit lichaam te maken.’ Dat lijkt ons een tegennatuurlijke wereld…
Als je Maarten over ‘het leven na dit leven’ hoort praten – zoals naar aanleiding van de vragen van Tom Boves uit een interview van Tijdschrift Zen[1] – begin je zoetjes aan te begrijpen dat de grens tussen leven en dood voor hem fluïde is. Er is meer tussen hemel en aarde – die klok hebben we allemaal horen luiden.
Nadat we De schoonheid van het vergankelijke uitgekozen hadden als Toespraak v/d maand, had ik die nacht een droom, waarin iemand me maar bleef vragen of Maarten Houtman nog leefde, of dat hij dood was. Toen ik uit de droom ontwaakte, was ik danig in de war … ik had daar toch een eenduidig antwoord op kunnen geven…
Ik vertelde Klaaske de volgende ochtend van de droom. We kregen een gesprek over ‘loslaten’: dat je met sommige mensen bezig blijft, ook al zijn ze dood. Wil je ze wel loslaten? Misschien werd ik met m’n droom over Maarten wel uitgenodigd om verder te gaan. Want is het niet de schoonheid van het vergankelijke, dat je, mét je verlies, het leven als nieuw kunt ontmoeten?
Blijft die vraag van de ‘dwaze monnik’, die stilzwijgend uitgaat van een wisselwerking tussen de voorlopige en de tijdloze werkelijkheid. Soms, als in een zuchtje wind, lijkt het er te zijn.
Afb. bovenaan: M.C.Esscher, Klimmen en Dalen, litho, 1960 (detail). “...de bewoners van dit huizencomplex zijn misschien wel monniken, leden van een onbekende sekte Mogelijk is het hun rituele plicht om dagelijks enkele uren deze trap te beklimmen. Als ze moe zijn, mogen ze blijkbaar omkeren en afdalen in plaats van klimmen. Maar beide richtingen, hoewel zinvol, zijn even rusteloos. Twee weerspannige individuen weigeren vooralsnog om aan deze oefening mee te doen. Zij denken er het hunne van, maar misschien zullen zij vroeg of laat hun dwaling inzien.” Zie www.mcescher.com voor de volledige afbeelding.
Een terugkerende vraag bij de rampscenario's van vandaag luidt: kunnen we er nog iets aan doen, kunnen we niet iets organiseren – in plaats van langs de kant te staan en af te wachten wat er verder gaat gebeuren. Op de voorlaatste dag van de sessie van december 1984 in Eefde, ontspon zich een gesprek tussen Maarten en een leerling over die vraag: kunnen we met mediteren een verandering teweegbrengen? Het lijkt een vraag van alle tijden te zijn… Hein Zeillemaker
– Vraag: Maarten, een paar dagen geleden had je het erover dat, welke verandering je ook in de maatschappij aanbrengt, welke idealistische groep je ook organiseert, het gedoemd is te mislukken. En tegelijkertijd heb je gezegd dat de enige manier waarop de wereld ooit zal kunnen veranderen, is op deze weg (van meditatie) te gaan. Wat ik me afvraag is, gesteld dat een aantal mensen het werkelijk lukt om een beetje verder op deze weg te komen, dan zijn er zoveel mensen die zich hier helemaal niet mee bezig houden… En ik ben bang dat het ook nooit zal gebeuren. Of omdat ze de kans er niet toe krijgen, of omdat ze er niet voor open staan. Zelfs degenen die het proberen is zo’n kleine groep – en die blijven ook meestal hopeloos steken – dat ik niet zie dat dat ooit een verandering te weeg kan brengen.
– Maarten: Ja, dat is typisch de vraag van het denken. Want – dat ben je je misschien niet bewust – dat betekent eigenlijk van zou ik hier nou eigenlijk aan beginnen, want het is een hopeloze zaak. Het aantal mensen wat hiermee bezig is is procentueel te verwaarlozen, de geweldige krachten die aan de gang zijn van destructie en vervuiling, die zijn geweldig groot. Dus wat heeft dat nu allemaal voor nut. Maar het gaat voorbij aan het proces zelf, dat het mogelijk is dat een mens de betrekkelijkheid van zijn bestaan ervaart. En dat is niet te vergelijken, daar kun je niet van zeggen: het zijn er maar vierendertig op de drie miljard. Maar dat dat kan, is hetgeen waar het om gaat. En wat daar verder gebeuren gaat, dat weten we niet. Maar waar het eigenlijk om gaat – en dat onttrekt zich gewoon aan het hele mechanistische denken, want oorzaak en gevolg is een mechanistisch denken – is dat doordat zo’n mens verandert, doordat zo’n mens door dat hele proces heengaat en zichzelf als een vergankelijke uiting in het geheel ervaart, dat daardoor in het hele levensweefsel iets verandert. Zoals je op heel kleine schaal kunt opmerken – dat is dan maar heel kleine schaal en maar heel flauw en niet te vergelijken met wat ik nu bedoel: dat is dat iemand die geordend, opgeruimd en opgewekt is, gewoon een totaal andere atmosfeer om zich heen verspreid – en dat is echt in het klein – dan iemand die in de zorgen zit, zwaar tilt aan alles en kankert. Dus dit is een zo fundamenteel proces, dat verandert dus aan het wereldbewustzijn iets. Dus het onttrekt zich aan alle vergelijkingen, want het heeft er niet mee te maken. De wereld van de vergelijkingen is de wereld van ontstaan en van sterven. Dat is die wereld die altijd maar doorgaat, in de mate waarin wij ons daaraan conformeren, ons identificeren met die kant van onszelf die natuurlijk levensgroot aanwezig is – het is dus geen ontkenning, het is juist een herkenning ervan – , die maakt juist dat het ook altijd zo doorgaat. Het probleem is eigenlijk: moet het nou altijd zo doorgaan. We weten niet anders in de loop van de geschiedenis dan dat het altijd op deze manier gegaan is. Alleen, we bezitten nu een geweldig technisch vermogen om nog grotere rampen te veroorzaken, dat is het verschil. Maar de kern is precies hetzelfde. En de vraag is: moet dat nu dus allemaal zo doorgaan. Er zijn inderdaad vele mensen die zeggen: ja, zo zal het wel altijd doorgaan… En daar kun je dan over strijden, maar het heeft er helemaal niet mee te maken. Het is een totaal ander iets. Uit: Het besef dat je het onuitsprekelijke bent Eefde december 1984 | Zaterdagavond
Afb. bovenaan: Logo dat Hanna Mobach ontwierp voor de uitgaven van stichting ‘Zen als leefwijze’. Van twaalf voorstudies maakte Hanna een collage, die boven de toespraak v/d maand staat.
Tijdens de wekelijkse bijeenkomst van onze toenmalige Amsterdamse huiskamergroep viel me een keer een uitspraak van Maarten in, waarin hij een toestand beschrijft ‘waarin alle tegenstellingen ophouden’. Terwijl ik daar op mijn meditatiebankje zat, stormde het vanbinnen – de eeuwige worsteling met de wereld en met de mensen om je heen. Toen viel me dat citaat in. Dat gaf me een geweldige troost. Plotseling leek het vanzelfsprekend dat die toestand ‘waarin alle tegenstellingen ophouden’, mogelijk is, ik wist gewoon dat het zo was… Maar ik voelde ook dat er nog iets aan ontbrak, er hoorde nog iets bij. Maar wacht eens … ja, dat was het: Maarten had die toestand omschreven als dat alle tegenstellingen ophouden in jou.
De cirkel was rond: je kunt aan al die conflicten met de wereld en met de mensen, niets veranderen. Het kan alleen maar tot een einde komen in jou. Dat gaf een plotselinge kalmte … dat de wereld en de mensen mochten zijn wat ze zijn, maar dat er in mij vrede moest komen.
Natuurlijk zocht ik het citaat op. Het bleek de slotpassage te zijn van een welbekende toespraak van Maarten, Zoals je een kopje oppakt, zo is je leven. Ik had er zelf ooit een boekje in versvorm van gemaakt:
V
Als je ziet dat er akelige dingen gebeuren – dat zie je in deze wereld waar wij in leven onophoudelijk – kun je daar iets aan doen, voor zover jij daartoe in staat bent. Maar je bent niet almachtig, je kunt het niet tegelijk goedmaken, je kunt er alleen bijblijven, je niet afwenden – ook van waar je het oneens mee bent, waar je boos over bent en misschien wel terecht boos, maar blijf erbij. Want anders wend je je af, en het is akelig als je je afwendt als je het niet meer wilt als je zegt: ‘… nou wil ik er niks meer over zeggen.’ Dat kán niet, je moet altijd door, steeds dieper – tot je daar bent waar het ophoudt, waar alle tegenstellingen ophouden, ook in jezelf. Dan ga je merken dat er geweldige macht is in de wereld, een geweldige kracht die zo ontzettend groot is, daar kun je geen voorstelling van maken. Die is er altijd en jij hoort daarbij. En jij kunt jezelf laten veranderen. Je hoeft er niets aan te doen dan er open voor te zijn, dan ervan te weten – en te kunnen zeggen: ‘niet mijn wil geschiede, maar uw wil.’
Ik heb het vaak gedacht en tegelijk geweten dat het onzin is. Natuurlijk heb ik ermee te maken, maar als dat zo is moet ik mijn hele leven veranderen en dat kan ik niet. Of wil ik het niet? Een angstaanjagende vraag. Maar ik zal er toch op in moeten gaan voordat ik dood ga. Waarvoor was ik anders op aarde. Al het andere waar je je druk over kunt maken verdwijnt in verhouding daartoe in een afgrond die je niet kunt dichten. Ga er maar op in, uitstel is afstel. Hoe zouden anderen hiermee omgaan? Uitstel. Wat zij doen is hun zaak. Waarschijnlijk hetzelfde uitstel als van mij. Als ik nu ga… Alweer denken. Nu…
We kunnen proberen er samen zó op in te gaan dat er toch iets verandert. Hoe, wanneer? Is dat nog van belang?