– U zei aan het begin van het gesprek, dat veel religies zijn verworden tot instituten met dogma’s. U hebt zelf een stichting in het leven geroepen. Er zijn inmiddels tientallen tao-zen groepen. Heeft u zelf niet ook zo’n instituut opgericht?
– [Lachend] Als dat gebeurd is, vraag ik daar vergeving voor.[1]
We gaan slapend door het leven, interview met Ronald Hermsen
De missie van Rien
Emmaüs Priorij met de Doornburg. Links Klein Doorburgh , Riens’ verblijf tijdens de sessies in Maarssen – de slaapkamers op de eerste verdieping van de Doornburgh waren voor hem moeilijk bereikbaar. De rode auto die ernaast staat is van hem.
De eerste ontmoeting met Maarten
“Zo”, zei hij, “nu zal ik laten zien hoe je moet zitten”. hij klom in die propvolle kamer op de tafel, vouwde zijn benen over elkaar heen, en gaf zo uitleg over het zitten – wat ik totaal niet meer hoorde, zo geschokt was ik dat die ‘oude man’ zomaar op een tafel klom waar iedereen bij was.
Op het kloosterbankje
Zeven gesprekken met een leerling.
Ik had Maarten toen zo’n tien jaar meegemaakt, maar nog steeds leek bij hem alles zo anders… Alsof hij ‘van een andere orde’ was. Dat bleef voor mij een raadsel. Maar het maakte me des te nieuwsgieriger om te horen van zijn achtergrond, zijn beleving van de wereld en zijn rol als leraar.
En toen nodigde hij me uit er eens samen over te praten.
< Sitemap Tao-zen
____________________
[1] “Instituten bestaan bij de gratie van de regels die ze gesteld hebben voor hen die in dat instituut of aan dat instituut medewerken. Instituten zijn eigenlijk bundelingen van georganiseerde inspanning. Georganiseerde inspanning gaat voorbij aan wat in de enkele mens omgaat en eist van hem een aanpassing aan de gewenste wijze van functioneren in dat georganiseerde werk. Bovendien kunnen instituten alleen maar functioneren wanneer daar een hiërarchie van allerbelangrijkst tot onbelangrijk wordt aangehouden, waardoor de verschillende deelnemers op hun plaats (gehouden) op de gewenste wijze functioneren, met als gevolg dat naarmate je belangrijkheid stijgt, de pretentie en de ongevoeligheid in het algemeen toenemen.
Dit alles maakt dat instituten, met welk ideëel doel ook en met welke goede voornemens ze ook starten, per definitie de deelnemers moeten knechten. Het is zelfs zo dat de meeste deelnemers er prijs op stellen in die instituten tot de gevorderden te behoren, dit wil zeggen de steeds verder geknevelden. Ze zijn dus volmaakt ongeschikt voor het belangrijkste werk van de mens op aarde, namelijk hem te doen beseffen dat hij ondanks zijn vergankelijke gebondenheid aan situatie, opvoeding, cultuur en levensomstandigheid in diepste wezen een deel is van dat grote, vrije en tijdloze bewustzijn van de Oorsprong.”
MAARTEN HOUTMAN, ZEN notities onderweg, Hfdst. 14, ‘Instituten’