Huissen december 2001 | zondagmorgen
Ik heb gisteren tot mijn spijt een paar losse eindjes laten liggen. Ik wil proberen die vanochtend bij elkaar te halen.
Ad heeft mij een aantal puntige vragen gesteld over die kwestie van de concentratie. En dan moet ik helemaal aan het andere eind beginnen en vertellen dat wat wij hierover gekregen hebben van zen is uit Japan.
Japan is op alle terreinen – tenminste wás toen de zen ingesteld werd – een formalistisch volk. Dat was het al voordat er zen kwam. Het is dus logisch dat alles in Japan formeel geregeld wordt. En dat betekent dat je ook gezag hebt. Vandaar dat schrijnende boek ‘Zen at war’ [1], waaruit blijkt dat vele zenmeesters en zen monniken behoort hebben, van harte, tot de zelfmoordcommando’s van de laatste wereldoorlog. Dat heeft vele mensen geschokt, mij ook, maar ik was niet verbaasd. Want zodra je voor je onderzoek gezag toekent, kun je niet meer ontdekken. Dat is een heel simpel iets wat iedereen kan begrijpen, denk ik.
Als je die concentratie alleen zou oefenen tijdens het zitten, is dat veel te weinig. Het is eigenlijk het kunnen hebben van aandacht – ‘concentratie’ is een beetje een misleidend woord, omdat dat een concentratie is op een bepaald object, een bepaald punt, een bepaalde zaak, een bepaalde situatie. Maar aandacht is helemaal open, aandacht is dus alles. Het is hoe je je neus snuit, het is hoe je je plasje doet, het is hoe je met je eten omgaat, het is met alles wat je zegt en wat je hoort. Dat is dus alles. En dat is heel veel, ‘alles’ is heel veel. Dat kan bijna geen mens. Maar je kunt het wel oefenen.
Je kunt proberen om de gevoelens die je hebt, de gedachten die je hebt, de indrukken die je binnenkrijgt, bewust te laten worden. Normaal is het zo dat ze niet bewust worden. Normaal is het zo dat je de dingen doet, zoals iedereen het om je heen doet, zoals je het geleerd hebt in de maatschappij waarin je groot geworden bent.
Ik heb het al verschillende keren gezegd, maar ik denk dat weinigen beseffen dat meditatie een ongelooflijke revolutie is. Een revolutie niet aan de buitenkant, maar revolutie in jezelf. Het slaat op elke beweging die je maakt, hoe je loopt, hoe je een deur openmaakt, hoe je iemand aankijkt, hoe je naar iemand luistert. Of je naar je eigen woorden luistert, dat is ook heel belangrijk.
Dus als je op je neemt om te mediteren, neem je iets ontzagwekkends op je. En dat kan niet gekanaliseerd worden in gemiddelden. De meeste gevoelens die we hebben, gedachten die we hebben, zijn gemiddeld [zucht]. Net zo goed als wij in statistieken met de gemiddelde mens omgaan. Maar de gemiddelde mens bestaat niet, er is altijd een bepaalde mens, een bepaald individu. En daarom is het tellen van de adem, het kijken naar een punt om leeg te raken, te weinig, te beperkt. Je moet in staat zijn om je adem te volgen. En dat is een hele krachtsinspanning voor ego. Ego alleen kan iets wat hij eigenlijk al weet. En je adem volgen betekent: iets proberen wat niet vaststaat. Dat is echt heel moeilijk.
Je adem volgen, voelen hoe je adem gaat, je misschien verbazen dat hij het anders doet dan je denkt. Opmerken hoe, als je ’s ochtends wakker wordt en behoefte hebt om je te rekken, allerlei oefeningen te doen, dat betekent dat je in je slaap gespannen bent geweest, spieren hebt aangespannen.
Ik wil er alleen maar mee zeggen: wij moeten zo vreselijk veel oefeningen doen omdat we eigenlijk gespannen zijn. We zijn altijd op iets uit.
En dat is waar het om draait: dat je je hele habitus, je hele wijze van leven, leert kennen. We hebben het vrij veel over de oorlog gehad, maar je bent alleen maar in staat om te kwetsen, om te eisen – en erger dus, om te doden en te martelen –als je niet beseft wat je daarmee doet. Dat is allemaal een kwestie dat je onvoldoende beseft wat je doet. En dat is ons hele leven.
Het gaat ons hele leven aan. Ik weet uit eigen ervaring dat dat geen kleinigheid is. Dat je daar nauwelijks over praten kunt, omdat het iets is wat binnen in je gebeuren moet. Het volgen van je adem en wat die adem doet in je hele leven, is van eminent belang. En als je je adem leert volgen – en dat kun je leren, het is het eerste begin – dan kom je geleidelijk aan bij de energie. En dan ga je ervaren dat die energie iets is wat je niet kunt beheersen. Je kunt alleen de energie toelaten. En geleidelijk aan leren wat die energie doet.
Dan merk je dus ook dat die concentratie op ‘hara’, in de onderbuik, maar een gedeelte is van de werkelijkheid. Energie komt boven binnen, bij je kruincentrum, en daar verlaat het je ook als je sterft. Maar als je dus teveel uitsluitend denkt aan het verdeelcentrum – dat is die onderbuik – dan sla je iets over.
Dat wat betreft de concentratie, dat is een heel wijd veld. En je merkt heel gauw dat je dat hoogstens, zo over de dag verdeeld, misschien een half uur kunt. Zo zitten we nu eenmaal in elkaar.
Dat is geen reden om het niet te proberen. Als we namelijk én de adem, én de energie, zien als een vriend voor je hele leven – en dat is ook de spijsvertering, alles van je hele lichaam – dan verandert je kijk op het leven. En dan word je voorzichtiger met alle dingen om je heen. Je wordt ook voorzichtiger met de eisen aan de ander. En dan ga je ook merken – en dat is een akelige situatie, dat is in alle culturen zo, dat is niet alleen in de westerse cultuur – dat er eigenlijk geen stukje in je is wat niet al geconditioneerd is. Wat geluk is, wat verdriet is, dat staat niet vast, dat is iets wat stroomt – als je het tenminste laat stromen. Maar als je van te voren vaststelt: geluk is zo, en verdriet is zo, ja, dan moet je er wat aan gaan doen. En dan moet je dus allerlei therapieën ontwikkelen om die vastgestelde waarden een beetje leefbaar te maken.
Maar dat is dus achteraf. Want geen mens weet wat zijn lot is, geen mens weet wat hij zich ooit ongeboren heeft voorgenomen om op aarde te verwerkelijken. Dat moet je goed beseffen, dat weet je niet, dat weet je ook van jezelf niet. Je hebt wel een bepaalde richting, een bepaalde drang, en een bepaald verlangen – daarom zitten wij hier nu – maar je kent dat nog niet helemaal. Daarvoor moet je leren luisteren. En midden in dat hectische leven wat we hebben van honderd en een dingen die we doen moeten, moet dat verwerkelijkt worden.
Daar kun je allerlei maatregelen voor nemen, Je kunt zeggen: zoveel uur per dag van mijn vrije tijd die ik niet in dienst ben geef ik er aan. Maar dan zie je iets over het hoofd, en dat is dat je eerst het vermogen moet ontwikkelen om dat echt te kunnen. Het draait aldoor om hetzelfde heen – ik weet niet of jullie dat merken – maar het draait altijd maar om één ding, dat je opmerkt hoe je leeft, helemaal, ook de tijden dat je niet bij een ander bent, ook die moet je zien. Dat als er een god zou zijn, dat hij jou alleen nog maar kon zien. Dat je je eigen onderzoeker bent. En dat je niet wat tot het ego behoort, overhevelt naar iets geweldigs. En dat je je niet verbeeldt dat die instincten, volgens welke wij leven, zomaar verdwenen zijn. Zoals de mensen denken dat je verlicht kunt zijn.
Al die zaken blijven bestaan, het ego blijft echt wel bestaan. Maar het enige wat mogelijk is, is dat je dat ego niet de alleenheerschappij toekent. Dat je de grenzen van het ego leert kennen. Dat vraagt ongelooflijk veel geduld, ongelooflijk veel geduld, om alles, voor zover het jou is toestaan – dat moet ik erbij zeggen: voor zover het jou is toegestaan, op te merken. En niet boos te zijn, en niet te denken: ik zal het even anders doen.
Dag in dag uit vraagt dat aandacht, volledige aandacht, waarin je absoluut geen haast hebt. Dat laatste is heel moeilijk, want we leven gehaast. We zijn zo gewend tot conclusies te komen. We zijn zo gewend om te vergelijken. En vergelijken is van het denken, denken is altijd vergelijken.
Hoe verder je hierin doordringt, hoe meer het je duidelijk wordt wat je hebt ondernomen. En je begrijpt wel dat zo’n onderneming niet in stukjes gedeeld kan worden, dat je zegt: kijk die en die, die is zover, en die en die is zo en zo ver, en dat is een meester en dat is een leerling. Quatsch! Dat is het niet, je hebt alleen maar je eigen instrument, je eigen lichaam, je eigen adem, je eigen energie. En daar moet je het mee doen.
Een van de eerste dingen die je dan niet meer doet is vergelijken. Ik zucht ervan, want het is zo moeilijk om dat eens duidelijk te maken. En ook dat je niets kunt vaststellen. Je kunt alleen maar het moment vaststellen. En zelfs de klok die laat ons zien dat elke seconde opgevolgd wordt door een andere seconde. Dus je hebt eigenlijk alleen maar een NU, en vanuit dat nu spring je, leef je.
Maar wij doen net alsof dat niet waar is, wij doen net alsof we iets weten kunnen, voor altijd. En dat is niet zo, het verschuift van moment tot moment. En dan ga je pas, maar ook dán pas, wetmatigheden ontdekken. Iets wat de wetenschappers steeds proberen te doen. En die wetmatigheden werken altijd. Maar hoe ze werken, dat staat niet vast. Dat wil zeggen: hoe ze bij jou werken.
Daarom heb ik het – ik geloof twee dagen geleden – gehad over het ongewetene. Dat is iets wat heel zeker is, dat je het niet weet. En dat het blijft niet weten, maar dat je voortdurend in het moment waarin je bent iets kunt opmerken. En dat is leven. Maar als je er dan over gaat praten, dan heb je het al vastgelegd. Je kunt eigenlijk alleen maar heel voorzichtig benaderen, iets vertellen, van die moeizame, levenslange tocht.
Het is aan de ene kant geweldig dat dat mogelijk is. De mens is, althans in deze schepping, waarschijnlijk de enige die het vermogen heeft zo op het leven in te gaan. Het leven niet te versimpelen tot vaste waarden, maar het leven zijn totale volheid, die onbeschrijfelijk is, te ervaren.
Gelukkig is het zo dat er altijd mensen zijn geweest die ervan geweten hebben, en die hebben ervan verteld in hun leven. En dat was blijkbaar zo waardevol, dat het telkens doorgegeven is. Maar elke keer dat het doorgegeven is, is er iets van ego bijgekomen van degene die het doorgaf. Dus je moet door dat hele braambos van uitleggingen heen. En als je je afvraagt waarom die uitleggingen zijn ontstaan – die zijn heel onbewust ontstaan, die zijn met grote inzet en verlangen tot nauwkeurigheid vertaald. Telkens weer en telkens weer in de loop van de eeuwen. Maar door die vertalingen is er ook heel veel van vaststelling aan vast gekomen, daardoor zijn er regels gekomen waar je aan moet voldoen. En die regels zijn op den duur belangrijker geworden dan het levende proces van het opmerken.
Dit is dus gewoon historie waar ik het over heb. Het zijn dus geen vervalsers, het zijn heel gewone, vaak geleerde mensen, die geprobeerd hebben om wat daar levend is doorgegeven, te conserveren voor het nageslacht. De bedoeling is dus heel mooi, maar omdat ze mensen zijn in de greep van de instincten – dat heb ik nu vaak genoeg gezegd, we weten wel hoe wijd dat veld is – is het verminkt geraakt.
Wat wil ik hier nu eigenlijk mee zeggen? Dat je het absoluut zelf moet ontdékken, in je eigen leven, nu, vandaag. Dat je niet kunt terugvallen op gisteren en eergisteren, maar dat je het nú moet doen.
En natuurlijk ben je daar onvoldoende voor geëquipeerd, je hebt dat geconditioneerde bewustzijn. Het enige wat je kunt doen is opmerken hoe dat werkt. En god zij dank is er nog een andere werkelijkheid in ons, die in dat opmerken aanwezig is. Anders zou je het ook niet op kunnen merken – als het alleen maar je instincten waren, weliswaar zeer verfijnd, gesublimeerd haast, dan zou je dat niet op kunnen merken.
Dus er is iets in ons aanwezig – ik zeg het heel voorzichtig – wat het mogelijk maakt om op te merken hoe we voor het grootste deel leven volgens een drive die noodzakelijkerwijs moet uitlopen op oorlog. En dat we – ik zou haast zeggen: tevreden moeten zijn met het dagelijks opmerken aan onszelf hoe dat mechanisme werkt, wat uiteindelijk tot oorlog voert. Dan ben je voor het eerst van je leven bezig aan het basisprobleem – dat is het wereldprobleem, dat basisprobleem is het wereldprobleem. Het is bij ons nu geleidelijk aan, in onze ver doorgevoerde bedachte wereld, in een ongelooflijk aantal regels, wetten, codes, conventies, uitgegroeid. Maar dit ligt aan de basis. En die basis moet veranderen. Anders moeten we ons altijd beheersen, anders moeten we altijd anders doen dan we eigenlijk van binnen zijn – en we weten wat dat voor wereld oplevert.
Dus het enige wat ik zeggen kan is: probeer het. En laat je niet terugschrikken door de immensiteit van de uitdaging. Want het betekent eigenlijk dat je de evolutie van eeuwen en eeuwen – die we niet eens als mens ingesteld hebben, maar het is gebeurd, die evolutie is zo gegaan – het betekent die evolutie van eeuwen en eeuwen als enkele mens doorbreken.
Dan is dus helemaal geen vraag meer: ja, wat gebeurt er dan met de wereld? Dat is een vraag van het verstand, dat is een uitvlucht. Je hebt niet meer dan jezelf, je hebt niet meer dan die ene mens die jij bent, met jouw verleden, met jouw conditioneringen. En die mens, die moet helemaal gezien worden, vriendelijk, in liefde. Je moet echt heel veel van jezelf houden om geduld te hebben, om geduld te hebben met die mens die je geworden bent. Die mens die meent dat hij alles weet, die meent dat hij vaste punten in zijn leven heeft, maar die in wezen in het onbekende is, in het onbestemde is, in het ongewetene is, zijn leven lang – zijn leven lang, en ook daarna, en ook daarvoor. En dat je dat leert beseffen, omdat je het mechanisme langzaam maar zeker doorkrijgt. En dan ook begrijpt dat je geen overwinningen kunt boeken. Je kunt alleen tot werkelijkheid komen.
Nou, mensen, voor vanochtend is het genoeg.
[1] Zie: Maarten Houtman, ‘Zen at War‘, brief aan de kloosterlingen van Emmaüs Priorij in Maarssen.
Afbeelding bovenaan:
Maarten Houtman in de kapitelzaal in de Emmaüs Priorij in Maarssen.