THEMA 🕖 De stroom van de tijd
Eefde maart 1983, donderdag
Vannacht droomde ik een oude droom, namelijk dat ik stierf. Over het algemeen is dat een droom die, behalve dat hij me ontroert, mij een groot gevoel van bevrijding geeft, omdat je eindelijk los bent uit al die knellingen waar je in zit.
Maar vannacht was het anders. Vannacht zag ik mezelf liggen en ik zag dat die knellingen eigenlijk uit mezelf kwamen, dat ik de grote knevelaar ben. Die dan net doet alsof het leven of de ander dat veroorzaakt. Maar ik ben het zelf. En ook als het lijkt alsof de situaties van buiten komen, ben ik het zelf. Ik ben zelf degene die dat ensceneert, met hulp van de schepping.
En die droom ging over in wakker worden en ik besefte dat ik op kamer 24 lag, met een lekkende kraan. En ik hoorde de wind, de wind die ruiste en steunde, en die me, zonder dat ik het zelf wou, meenam terug in de tijd.
Ik kwam terug bij het kleine jongetje in het oerwoud. Maar daar hield de wind niet op. De wind kwam ook steeds verder binnen, het raam in, de kamer in, en nam bezit van alles. En ook bezit van mijn leven.
En ik ging terug, steeds verder terug. En ik merkte het moment dat ik groeide in de buik van mijn moeder. Maar het was nog niet genoeg voor de wind, de wind nam me nog verder mee terug…
En hoe verder ik terugging, hoe meer ik het gevoel had los te komen. Tot er een moment was dat er niets meer bestond, ook de schepping niet, niets meer, helemaal totaal niets meer.
In dat niets kwam een groot verlangen, een verlangen vorm aan te nemen. En op hetzelfde moment dat het verlangen er was, kwam er een grote droefheid. Het verlangen was heel intens, dat verlangen om die vorm aan te nemen, om weer in de vorm te gaan – tegelijkertijd ongelooflijk neerdrukkend als het ware, droefheid.
En langzaam het voelen van het aantrekken van de vorm, die om je heen komt en die die grote vrijheid, die grote leegte, die grote lichtheid, teniet doet – maar je hebt het zelf gewild, jíj hebt het gewild – die steeds verder gaat, steeds verder gaat… Totdat je vergeten bent dat je die vrijheid bent, dat niets bent, dat wat níet iets is, waar nog niets is.
En dan krijg je dat je behagen gaat scheppen in die vorm, dat je die vorm gaat aankleden. Niet alleen met kleren, maar met eigenschappen, met verlangens, en met dingen die je ermee doen moet. Dat gaat steeds verder, dat verlangen om in die vorm te ontwikkelen wordt steeds groter… En je bent helemaal vergeten, totaal vergeten, waar je vandaan komt: uit het niets.
En je verzamelt, je verzamelt, kennis, kennis, steeds meer – niet eens materie, maar kennis, woorden, namen, dingen.
En je merkt aan jezelf dat daar geen einde aan is. Wat je ontgaat is dat je steeds voller wordt, steeds voller en steeds nauwer, dat er geen enkele marge meer is in jezelf. Dat je eigenlijk nooit meer rusten kan, dat je nooit meer ontspannen kunt. Want daar is die afschuwelijke drang te weten, te weten, te weten, te weten … te hebben, te hebben, te hebben!
Je wordt heel vol. Gisteren zei iemand tegen me: ja, ik heb constipatie in mijn hoofd…
Ja, inderdaad, dat ben je eigenlijk helemaal, je bent een rottend, giftend geheel geworden, je bent teveel. En je doet nog niets anders dan meer en meer en meer…
En dan heb je zoveel andere dingen nodig, hè, dan heb je nodig om ascetisme te bedrijven, te onthechten, te vasten, om ik weet wat te doen – om die afschuwelijke samenballing van het tevéél weer kwijt te raken. En daar brengen we ons leven in door.
En als je nu niet het voorrecht hebt om, zoals ik, vannacht tussen vijf en zes, door de wind meegenomen te worden en de geschiedenis van je eigen leven te beleven, dan ontgaat je dat totaal.
Het gaat er eigenlijk om je te herinneren wie je bent. Je bent niets, je hebt zelf alles om je heen getrokken. En toen je zoveel had dat je genoeg had, heb je het niet gemerkt dat je genoeg had. Je bent verder gegaan.
Uit die levenswil, dat willen er te zijn, komt het teveel voort, het schiet door als het ware. En dat heb je niet in de gaten…
En als je dan heel ziek bent op de een of andere manier, dan moet je jezelf ontslakken en ontgiften en, afijn, al die dingen doen die we zo goed kennen. En die duizenden jaren geschiedenis ons ook verteld hebben.
Maar het tragische is dat wij eigenlijk die kant alléén maar kennen, van ascese, onthechting, vasten, afijn, al die dingen, die kennen we zo goed. Die zijn ons overgeleverd, dat is de praktijk. Daar zijn de religies vol van, ook in het Oosten.
Maar ik heb het gevoel dat er een stuk is vergeten – het eigenlijke is vergeten, dat je niets bent. Alleen maar intentie. Nog niets verder, geen molecule, geen atoom, stof… Alleen maar intentie, vrij om te gaan. Ook vrij om de stof in te gaan, vorm aan te nemen.
Maar merkwaardig genoeg ontgaat ons het moment dat wij genoeg vorm hebben – nou lijkt het wel alsof het een zelfvervullend mechaniekje is wat je voorttrekt. En waar de hele maatschappij vol van is, wat in elke advertentie gestimuleerd wordt: meer, meer, meer…, je hebt recht op – ik weet niet wat.
Hoe komen we los van die onophoudelijke knevelingen die we onszelf aandoen, waardoor oorlog ontstaat en agressie en wantrouwen, eindeloos.
Als je dat ervaart, dat er niets is, dan dringt het pas eerst recht tot je door wat al die slagvelden zijn, al die hongerende mensen, al die mensen die gewoon niet zicht hebben op waar het om gaat. En die hongeren – niet alleen naar voedsel, maar naar het allereerste, het allernodigste, aller kostbaarste.
En je vraagt je echt af: wat kan ik doen?
En dan blijft er maar één ding over, dat is eerst de situatie waarin je bent, en die jij bent, volledig leren kennen. Maar niet in dienst van iets, van wat ook maar, niet om God te vinden, niet om ik weet niet wat. Maar uitsluitend om dat te leren kennen. En daar dan in godsvredesnaam geduld bij te hebben, echt geduld! Zoals je geduld hebt met iemand van wie je héél veel houdt, echt, van wie je alles houdt. Daar heb je geduld mee. Om zo van jezelf te houden, dat je die hele geschiedenis die je bent leert kennen, zonder voorbehoud, zonder correctie, zonder een verlangen tot correctie – dat is het eerste wat opkomt.
Uitsluitend zien, luisteren, je bent de moeite waard… En al die oordelen van de wereld en van de mensen en van je liefste zijn onbelangrijk. Jij bent belangrijk, je moet luisteren.
Daar zal je veel tijd voor nodig hebben, misschien een heel leven. Maar dan ben je tenminste echt bezig. Dan ben je niet meer onderweg naar iets fantastisch, van iets wat je in gedachten hebt, of wat iemand je aangepreveld heeft. Dan ben je bezig. Dan hoef je geen cursussen meer te volgen, dan is alles afgelopen, dan ben je aan de gang…
En er zullen tijden zijn dat je niets hoort en dat je ongeduldig bent, en dat je toch doorgaat met te verzamelen. Maar dat hoort erbij – als je het maar in de gaten hebt, dan is er niets aan de hand. Dan zie je dat het blijkbaar onvermijdelijk is dat je nu bent zoals je bent. Dat zelfs dat ongeduld onvermijdelijk is. Dat is voortgekomen uit dat verlangen wat je allang vergeten bent, het verlangen vorm aan te nemen. Het verlangen wat je al die miljoenen jaren door begeleid heeft om steeds opnieuw vorm aan te nemen.
Waar we nu de gekkigheid van verzonnen hebben om je in vorige levens te verdiepen, wat een wáánzin! Want dan kom je niet bij dat verlangen, dan kom je niet bij dat begin – het begin, waar jouw leven begon. Dat is een van de vele afleveringen, met alle mislukkingen erbij.
Verdoe je tijd er niet aan, keer terug naar dat verlangen van de vorm.
Dan is er een kans dat die vorm geen beknelling meer is, dat die – wat waarschijnlijk de bedoeling is, ik zeg al: ‘waarschijnlijk’, want ik weet het niet – maar waarschijnlijk is de bedoeling dat die een uitdrukking is van wie je bent.
Maar dat is iets anders dan wat wij doen, wij stoppen ons eerst vol, en zijn dan benauwd, en moeten dan purgeren. En dat doen we aldoor maar weer opnieuw. Maar dat is allemaal agressie, dat is dwang!
Er zijn maar heel weinig mensen die beseffen hoe ze zichzelf altijd-maar-dwingen, eindeloos! Die dan verbaasd zijn dat ze agressief zijn en dat er oorlog is en dat, afijn, eindeloos…
Daar verzinnen we dan weer allerlei organisaties omheen – ik hoef het jullie niet te vertellen. We organiseren vredesmarsen, ik wéét al niet wát… En we zijn allemaal ver weg bezig.
Het gaat erom om terug te keren, om net als de wind geen doel te hebben. Het was natuurlijk niet voor niets dat het de wind was, de wind die gaat en komt, altijd maar door, en die alles wat vastzit op den duur losmaakt, meeneemt.
Het merkwaardige is, als zo’n moment je geschonken wordt, dat alles ongelooflijk mooi wordt. Ik hield echt van die kamer met die lekkende kraan, en dat kapotte bad, en alles wat er zo bij is. Het is plotseling niet meer lelijk, het is plotseling dat wat er is, en waarin je bent – je weet niet waarom. Dat is ook niet belangrijk, je bent daar en je leeft en je ademt. En het volgende moment is er nog niet. Daar heb je ook vrede mee.
Je merkt eerst wat een geweldige rust dat is, als het volgende moment er nog niet hoeft te zijn, als je dat helemaal… dat wat er is… En je lacht een beetje om al die gedachten die je anders altijd maar hebt, die hebben er niets mee te maken, die allemaal te maken met de meest slimme manier van verzamelen.
En je begrijpt, als dit zo is, dat je dan anders moet gaan leven. Leven met genoeg. En niets teveel. Want alle teveel beknelt je maar. Dat is niet alleen voedsel, kennis, maar met alles, ook je verlangen naar macht, je idealen – pas op voor idealen mensen, pas er voor op! Kijk er goed naar. En vergeet jezelf niet.
Gesprek (fragment)
– A.: Ik heb er moeite mee, Maarten, om alleen met mezelf bezig te zijn.
– Maarten: Dan heb je niet goed geluisterd. Waar ben ik begonnen is dat je alles bent. Dat er niets meer is. Het allereerste begin. Jij bent de enige die dat te weten kan komen. Niet ik, jij. Dus je zult met jezelf bezig moeten zijn, je kunt het niet uit de boeken leren.
Als je dit ervaart, dan weet je toch voor het eerst dat jij alles bent, alles. De hele schepping. Maar de toegang daartoe loopt door jou heen, niet door een ander. Dus je moet. Je kunt het wel buitenom proberen, dat hebben we ook al duizenden jaren gedaan: eerst vaststellen, namen geven, afijn, die hele riedel – en dan daarover ongelukkig zijn…
– B.: Met jezelf bezig zijn is voor ons een beladen begrip geworden, dat roept die vraag op of je dan niet aan ’t navelstaren bent…
– Maarten: Het is die afschuwelijke doem die op ons ligt, onder andere uit het christendom, dat je altijd met de ander bezig moet zijn: “Hebt uw naaste lief…”, en ze vergeten: “Gelijk uzelf!”
En daar zitten we mee, je kunt een ander niet liefhebben als je jezelf niet eerst liefgehad hebt. Dat gaat niet! Dat kan niet! Daar zitten we mee. Inderdaad, dat weet ik wel. Maar ik zou haast zeggen, die gedachte dat je niet met jezelf bezig mag zijn, die is niet van jezelf, die heb je geleerd, die heb je gewoon geleerd…
Maar omdat we helemaal in een constipatie leven, daarom zijn we egoïstisch. Ja, allicht, natuurlijk, we zitten vast, we zitten in de knel! En we trekken nóg meer om ons heen … dát is egoïsme!
Waar het om gaat is die knelling voor eens en voor al eerst helemaal te kennen, niet proberen er onderuit te komen. Niet te zeggen: ik wil hem niet. Niet te zeggen: hij is niet voor mij bestemd. Niet te zeggen: was het maar anders…
Maar hem helemaal te leren kennen, totaal! En dan te beseffen dat je die knelling niet bent. En dan veel later te beseffen dat je die knelling zelf gewild hebt…
Maar dat is misschien niet eens belangrijk, belangrijk is om te beseffen dat je die knelling niet bent, ook al is hij er nu wel is. En die mens die bekneld is een kans te geven om daaruit los te komen. Want, A., alleen een mens die niet meer bekneld is, is misschien in staat om andere mensen te helpen om daaruit los te komen. Want anders voeg je toe aan die afschuwelijke druk die er voortdurend op je uitgeoefend wordt.
Als ik mijn eigen leven naga, dan zijn de momenten dat ik niet bekneld was, uiterst spaarzaam. Misschien nog niet eens een half uur in het geheel – je kunt het niet in de tijd uitdrukken, maar het is een gevoel.
< terug naar Vier mythische toespraken