Zen-ontmoeting ‘Vier pijlers van Zen’
Met Nico Tideman, Ton Lathouwers, Jiun Roshi en Maarten Houtman.
Amsterdam, 23 juni 2001.
“Het woord is aan Maarten Houtman.”
“Dit is natuurlijk een heel bijzondere dag. En die dag was niet mogelijk geweest. als ik niet zo ontzettend veel hulp gehad had.
Jeanette Schut, die eigenlijk moeiteloos, leek het, de organisatie vast in handen had. En ons allemaal het gevoel gaf: het lukt wel.
Daarnaast – en er zijn natuurlijk ontzettend veel anderen – wil ik mijn oude vriend Hein Zeillemaker noemen, die al die jaren, langer dan twintig jaar, al mijn pogingen heeft begeleid. Eerst gaf ik hem een beetje les in het maken van dingen, nu geeft hij mij les in hoe het moet.
Alle mensen die meegewerkt hebben, dank je wel.
We zijn, een goede tweehonderd mensen, vandaag bij elkaar om ons te verdiepen in de diepste vraag die je jezelf kunt stellen – en dat is qua aantal, als je het bekijkt op de totale bevolking van Nederland, nog geen zandkorreltje.
Maar daar gaat het niet om. Want, zoals mijn voorgangers al hebben gezegd, het aantal is een illusie in de grote eenheid, die voortdurend transformeert, die nooit stilstaat – zoals niets in mijn lichaam stilstaat. Zoals mijn hart voortgaat te kloppen, zoals mijn adem voortgaat alle vreemde bewegingen die ik maak, te corrigeren.
Zoals energie die ons allemaal is toegedacht, mij voortdurend onderhoudt – ik zou geen seconde hier kunnen zijn, zonder dat die energie er was. En energie is maar een woord, het gaat om de beleving.
Als je begint met zitten eens op een dag, je weet niet waarom – ja, je weet wel waarom, maar dat is het niet – ga je dingen ontdekken. En je vraagt links en rechts om advies over je ontdekking. En je krijgt antwoorden. Soms is er een antwoord wat je raakt. Heel vaak niet, maar dat ligt aan jou.
Een van de eerste dingen die je gaat ontdekken, is dat de wereld die je ziet, de mensen, de planten, de dieren, de dingen, dat die wereld uitsluitend in jou bestaat en in niemand anders. Dat is een geweldige ontdekking.
Want je begint te begrijpen dat wat er eigenlijk is, dat je daar nauwelijks besef van hebt.
Deze ontdekking, die iedereen alleen maar voor zichzelf kan maken, zet je hele wereld op zijn kop. Je beseft opeens, dat wat die ander zegt tegen je op een bepaald moment, misschien wel helemaal niet waar is… Tenminste wat jij ervan opvangt, dat hij misschien iets heel anders bedoelt. En jij geeft antwoord op dat wat in jou is. Maar dat is misschien helemaal niet, wat die ander zegt…
Dat is een tweede ontdekking. Die hangen samen.
En moet ik opeens denken aan de oude vertelster, Imah, toen ik nog heel klein was, aan mijn bedje, die altijd zei: ‘Luister, luister, het geheim gaat verder… Als je niet meer luistert, staat het geheim stil.’
Ja, was dat zo…
En nog later, in het Japanse gevangenkamp, was er een heilige die tegen me zei: ‘Heb je weleens geluisterd…’
Ik zei ‘ja’. Hij keek me alleen aan.
En ik dacht: natuurlijk, je hebt niet geluisterd.
En dat is de leidraad. Dat je moet blijven luisteren, dat je het nooit weet. Dat elk volgend moment weer anders is. Dat elk volgend moment een andere mogelijkheid geeft. En dat als je tegen jezelf zegt – dat doe je weleens – als je tegen jezelf zegt: ‘ja, ik weet het…’ Oh wee, dan heb je het vastgepind, dan is het dood…
Het is een oefening. Maar het is een oefening, die nooit ophoudt, die op elk moment geldt.
En je wordt natuurlijk weleens moe van die oefening. Dan verlaat je je bankje. Maar het is niet erg. Je bent maar voorlopig. Je hebt al een heleboel keren proberen te luisteren. En elke keer heb je tegen jezelf gezegd: ‘Oh ja.’ En je hebt niet meer gehoord, dat het volgend moment anders is.
Ten slotte kom je heel vanzelf tot één vraag – die, omdat ik taal gebruik, in drieën uiteen leg: Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Wat is mijn verantwoordelijkheid?
Wie ben ik?
Op het ogenblik zeg ik: dat zal ik nooit weten.
Ik weet alleen dat er iets in mij is, dat mij heel zachtjes, er voortdurend aan herinnert wat ik moet doen. Wat daarvan komt? Dat weet ik niet. Waarschijnlijk zal ik dat nooit weten.
Dat is heel mooi, dat ik het nooit zal weten, dat het altijd overblijft. En dat ik me gewoon moet overgeven aan datgene wat ik niet ken. Wat me al zolang begeleidt. Dat ik allerlei namen gegeven heb, telkens weer anders. En het zijn maar namen.
En dat doen we allemaal, we kunnen niet zonder die namen. Maar het zijn namen, ze zijn leeg.
Maar ze maken het ons mogelijk om via die hele lange omweg van de taal elkaar te bereiken. En stil te worden. Want elke ontmoeting is een wonder.
En we hebben er een heleboel afspraken over, over ontmoetingen. En hoe die zouden moeten zijn. Maar het blijft een geheim.
Ontmoeten is een geheim hebben. En dat geheim moet je eren. Je moet dat geheim niet willen verklaren. Niet zeggen: het is zó en zó.
Want dan doe je iets heel akeligs, dan pák je het. En dat mag je niet. En je weet dat je dat niet mag. En je doet het toch weer.
Maar elke keer hoor je weer: ‘Luister je wel? Luister je wel…. Gelukkig dat die stem er is. Zodat je nooit vast komt te zitten.
Ook als je het eigenlijk niet wil, als je eigenlijk ergens wil zíjn. Als je eigenlijk iets wil zijn. Is daar steeds die zachte stem, die vraagt: luister je wel…
En dat maakt dat je op den duur gaat beseffen hoe oneindig groot de wereld is. Hoe oneindig véél er werkt, rijkt naar, gelukkig is met. Of verdrietig is… En dat je soms, héél soms, terwijl je niks bent – het komt weleens voor, dat je niks bent, dat alles om je heen véél belangrijker is dan jezelf bent. Dat je plots weer ontdekt: alles hoort bij elkaar. En alles beïnvloedt elkaar. En alles beantwoordt elkaar. Het is zo groot, dat je dat alleen maar héél even beseft.
En dan komt je grote tegenstander, dat ben jezelf. Je wist het alles uit – omdat je denkt dat je dit of dat of dat bent. En dat ben je níet.
Het is een moment van niet-aandacht, een moment van gedachteloosheid – ik moet eigenlijk zeggen: aandachtsloosheid. En in mijn eigen leven is dat het grootste deel. Maar door alles wat ik heb mogen meemaken in dit leven, is het niet hopeloos.
En ik moet nu denken aan een klein jongetje van zes jaar, op de plantage in de hete laagvlakte van Midden-Java, ’s middags in het heetste uur, tussen twaalf en twee. Die altijd liep naar de rand van het oerwoud. En daar keek naar de aapjes – grote apen, kleine apen. Maar ik had een lievelingsaapje, het was nog héél klein. Het zat nog op de rug van zijn moeder. En hij had ongelooflijk veel praats.
Hij daagde zijn makkertjes uit, die al beneden waren. En die alles afwisten van dat je bedreigd kon worden. Het was maar een zogenaamde stoeipartij.
Maar dat aapje daar op de rug van zijn moeder, die was nog in datgene wat we niet weten kunnen. En van daaruit u een geweldige vrijheid.
Maar wat hij eigenlijk niet kon, het was wat de anderen wel eens deden – want ze kwamen daar aan de rand van het oerwoud, op dat hete uur, dan was er heel weinig wat bewoog, anderen zorgden ze binnen waren – dat ze daar cassave knollen uit de grond konden halen.
Dat deden ze heel handig, dat deden ze achter hun rug, want ze hadden heel veel kracht.
Maar het allerheerlijkste was, als ze rotte en gistende cassave knollen ontdekten. Want als je die at, dan ben je héél sterk, dan kon je de hele wereld aan – tenminste, dat dachten ze.
Maar ik zag het dus als jongetje, en ik moest natuurlijk als jongetje wel oppassen dat ik in de bananenaanplant waar ik stond, een roerloze schaduw was tussen de schaduwen. Want als ik bewogen had, dan was het spelletje uit, dan gingen ze naar binnen, dan gingen ze weg. Dus ik was heel gespitst, ik had heel veel aandacht.
En dan zag ik, dat als ze in een roes waren, dat ze dachten dat ze alles konden. Maar dat ze eigenlijk wachelden…
Het is nu zevenenzeventig jaar geleden, maar dat weet ik nu nog.
Maar nu komt nog het belangrijkste.
Op een dag vond die moeder dat het nu genoeg was. En die pakte het aapje resoluut beet en schoof het van haar rug af. Want het aapje wou natuurlijk heel gauw terug om er te blijven.
Toen had een ongelooflijke metamorfose plaats. Dat vrolijke, gelukkige aapje, werd opeens een angstig dier. Hij had zijn kameraadjes uitgedaagd,dat was nu helemaal afgelopen. Hij moest nu zich waarmaken in de wereld van de vorm, van alles wat er is.
En het was een ongelooflijke omslag. Hij was eerst uit de baarmoeder van zijn moeder gekomen. Maar op dat moment kwam hij uit de geestelijke baarmoeder, in de wereld waar alles verdedigd moet worden. Waar je moet blijven leven. Waar je een territorium hebt. Waar je bezit hebt. Waar je kennis hebt.
Al was dat dan allemaal alleen maar voor een klein aapje. Maar zo is het voor ons ook…
En ik leg nu een beetje uit, wat dat kleine jongetje daar voor zich zag. Maar dat jongetje had wel verdriet, dat na een paar maanden was het aapje opeens weg. En dat begreep ik wel, hij was gedood.
En dat bleef een geheim, dat bleef een geheim wat dat is.
Waar je vandaan komt, wat dus onzichtbaar is. Want je bent op een bepaald moment, dat je dat vastlegt. En dat je nog moet ontdekken dat je in een stroom bent. Dat je altijd verandert. Altijd door, altijd door.
En dat het erop aankomt dat je dat volgt, dat je die verandering volgt. Ook als je slaapt. Dat je geen moment uit de stroom bent. Dat je van jezelf opmerkt wanneer je vastlegt.
En, wat heel belangrijk is, dat je jezelf daar geen verwijt over maakt. Dat is verspilde energie… het is gebeurd. Je kunt altijd terug, je kunt altijd terug in het altijd veranderende.
En in het altijd veranderende, daarin hoor je bij alles en iedereen. Al kun je dat niet bevatten –
je kunt het niet bevatten. Je kunt er alleen bij blijven. Altijd maar weer, altijd maar weer.
En dan heb je vanzelf eerbied voor alles wat leeft. En wat leeft, dat is voor ons als we elkaar kunnen zien. Maar ik bedoel: alles wat is, altijd is, in steeds veranderende vorm. Eindeloze transformatie…
Waar wij dan, bijvoorbeeld bij geboren worden en sterven, een punt zetten.
Dat is natuurlijk onzin. In een ander bewustzijnstoestand gaat dat door.
En wat zoekt het? Dat zoekt dat onverklaarbare wat je bent. Dat zoekt de grote eenheid. Die je nooit kunt vatten. Waar je, zoals een wetenschapper laatst zei: als er geen geheim meer is, is voor mij het spel uit.
Dat geheim, dat moet je een. In alles.
En vooral, wees lief voor jezelf.
Forceer niets. Want dat doe je eigenlijk altijd, altijd forceer jezelf.
Omdat je denkt dat het zus of zo moet. En je weet het nog niet hoe het moet. Je weet het niet.
Dan, als dat jou in bescherming heeft genomen – het is niet tot je doorgedrongen, het heeft jou in bescherming genomen – dan kun je naar de ander luisteren. Dan kun je merken, dat alles wat je in je leven gebruikt, alles wat door de mens gemaakt is,en dus niet geboren, dat dat zijn plek krijgt in het geheel.
Door de wijze waarop jij ermee omgaat. Als jij het forceert, als jij vindt dat het versleten is en het wegwerpt, dan gebeurt er iets. Alles wat je aanraakt, hoort bij het geheim. Zelfs mensgemaakte dingen.
En als je even bedenkt, dat over niet al te lange tijd tweederde van de mensheid in megasteden leeft, dan begrijp je hoe belangrijk het is dat je eerbiedig bent met alles wat in je leven komt. Dat je het niet in kunt delen, dat je niet kunt zeggen dat is belangrijk, dat is onbelangrijk.
Want je zult ontdekken, ongetwijfeld, dat in het meest onbelangrijke het geheim verborgen is. En dat het daar het duidelijkst is.
Dank jullie voor je aandacht.”
Maarten Houtman
Toespraak oktober 2024
+ NOTITIE✏️ Je bent geen moment uit de stroom
Sitemap Tao-zen