Als vrienden onder elkaar (6)
Voeling met de niet-eindigende werkelijkheid

April 1993
De ‘Sjoel’ in het Dominicanenklooster in Huissen, waar dit gesprek plaatsvond. (foto Ingrid Bakker)

Ik had je wat willen vragen over de kwestie van de grenzen en mogelijkheden, de experimenteerruimte van je gedrag. Elk moment dat je leeft, kun je grenzen voelen, je voelt gewoon de belemmeringen en je weerstanden. En er lijkt een soort wetmatigheid te zijn, dat hoe sterker de weerstanden zijn, hoe harder je er doorheen wilt.

Ja, ik begrijp het. Je begon eigenlijk met je gedragspatroon. En je vraag was, denk ik, ben je daaraan onderworpen of kun je dat veranderen. En waarom zou je het veranderen. Het komt dus neer op een bewustwording, op je kunnen bewustworden van jouw manier van doen en hoe dat afhankelijk is van allerlei factoren buiten je. Maar je hebt al gemerkt dat dezelfde soort factoren een ander tot een andere handelwijze brengt. Dus je bent je bewust, als je daarop let, dat er blijkbaar een soort patroon in je ontstaan is in je leven, wat maakt dat je vrij voorspelbaar reageert op bepaalde situaties, bepaalde benaderingen, en bepaalde feiten. En nu vraag je je af, als zich dat een keer ingesteld heeft, is dat dan voorgoed zo en niet anders. Je komt op de vraag omdat er bepaalde handelwijzen zijn die je in moeilijkheden gebracht hebben.

Ja, van je grenzen overschrijden en…

Ja, dat hoeft nog niet, maar je wordt er attent op, je wordt attent op jouw manier van doen, doordat er op bepaalde momenten moeilijkheden ontstaan. En op dat moment begin je je ermee bezig te houden, wordt het dus een aandachtsobject voor je.

Waarbij het aandachtsaspect vermengd raakt met afwegingen. Want je hebt je vergaloppeerd en zult er wel voor waken het voor een tweede keer te doen.
Dus aandacht is het nauwelijks, je hebt een soort signaalkastje ingesteld en dat gaat weer automatisch werken.

Jawel, maar het feit is dat je je ermee bezighoudt.
Kijk, zolang het zonder wrijving functioneert, geef je er eigenlijk geen aandacht aan, het begint pas als er wrijving is. En dan komt natuurlijk dat punt waar de wrijving is opgetreden, speciaal naar voren. Maar meestal ben je je ervan bewust dat je een gedragspatroon hebt – je bént het niet alleen meer, maar je bent je daarvan bewust. En op dat wrijvingspunt wil je het wijzigen, om te voorkomen dat er weer een wrijvingspunt zal komen. Dat is duidelijk.
En nu is het interessante eigenlijk dat wij meestal tevreden zijn als wij dat speciale wrijvingspunt opgelost hebben. En dan gaan we over tot de orde van de dag. Terwijl het dan eigenlijk pas begint. Want je bent intelligent genoeg om te beseffen dat dit speciale wrijvingspunt, deze speciale sector uit het gedragspatroon, maar een sector is.
Dus de vraag is: heb je zoveel aandacht, dat je dat hele gedragspatroon zou willen onderzoeken. En dan is weer de vraag of dat onderzoeken niet tot doel heeft om je wrijvingsloos door het leven te laten gaan, maar of dat onderzoeken zich er inderdaad op richt of je vastzit aan het totale patroon of niet.

Ja, waarbij je wel in principe een voorkeur hebt voor een van de twee kanten van deze vraag – wat je alweer vast doet zitten.

Jahh, de kans is groot dat je eigenlijk toch zoekt naar een gedrag dat zo min mogelijk moeilijkheden veroorzaakt.

[stilte]

Dat vind ik ook het fascinerende, dat zoiets plotseling opbloeit. Je hebt kennelijk jezelf ooit zo gemodelleerd en een persoonlijkheidsstructuur ontwikkeld, waarbij dat aspect zoveel mogelijk ingekapseld is, zoveel mogelijk in de normaliteit is ingedekt.

 … aangepast.

Ja. En op een of andere manier heeft het de kans gezien om zich toch te vertonen.
En nou is natuurlijk de vraag, of dat zich niet zal herhalen. Of dat die drang naar normaliteit, die drang naar rust en de angst voor conflict, je er niet toe zal zetten om het weer toe te dekken…
Het is ook een lastige kwestie, vind ik. Want aan de ene kant moet je je normale leven leiden, je kunt niet je hele leven op z’n kop zetten. Dus moet er iets zijn wat redelijk normaal doorloopt. Maar aan de andere kant moet je hieraan toch  kunnen blijven werken. En dat staat nogal op gespannen voet met elkaar…

Je vraagt je dus eigenlijk af: kun je tijdens je onderzoek je normale leven, met alles wat dat inhoudt, leven.

Ja.

Ja, dat betekent dus dat je op een bepaalde manier losser moet kunnen staan ten aanzien van dat gedragspatroon. Enerzijds om het te kunnen onderzoeken, anderzijds om er niet zó door bepaald te worden dat, zodra je in het gewone leven bent, je je onderzoek staakt. Dat is toch…

… ja, dat is wat ik met die ‘dwang naar normaliteit’ bedoelde.

[stilte]

Maar jij maakt nu een onderscheid tussen je normale leven en …

Het onderzoek… Ja, omdat ons normale leven van ons kant en klare reacties verwacht. En dat is in strijd met bewustwording. Want zodra je in die groef van de direct klaarliggende reacties zit, is het je niet mogelijk om je tegelijkertijd bewust te zijn van wat je doet.
Dus de eerste stap is dat je je bewust wordt dat je automatisch handelt eigenlijk. Dat is de eerste stap. Want voor die tijd is er niks anders dan automatisch handelen.

Ik vraag me af, wat is er dan wat je er telkens weer toe drijft? Hoewel je weet dat je in die groef zit en dat je er al eindeloos in gezeten hebt en dus een drang in jezelf hebt er iets mee te doen, wat drijft je toch weer terug in die groef. Is dat de angst voor afwijkend gedrag, om gek gevonden te worden, dat het hele complex?

Ja, het hele conflict zou je kunnen terugbrengen tot de vraag: kun je voldoende vertrouwen hebben in jezelf, los van wat de wereld ervan vindt.

Precies. Want als je zo’n conflict in jezelf blootgelegd hebt, druk je jezelf ook een stempel op, en zegt dan: dat kan je niet doen, want dan ben je dat of dat…

Ja, maar dat is allemaal identificatie met de voorlopige mens die je bent. De mens die eindig is, die zich in zijn eindigheid aan de ene kant geborgen weet, en aan de andere kant voortdurend het gevoel heeft dat hij bedreigd is. Omdat hij nu eenmaal niet kan voldoen aan alle wenselijkheden van het samenleven.
De grondvraag is waarschijnlijk: kun je jezelf ervaren als een wezen dat er op een bepaalde manier is – dat is jouw biografie – maar die niet volledig opgaat in die eindige mens die hij geworden is. Dus kun je jezelf ervaren, enerzijds als die mens die in tijd en ruimte hier en nu er zo uitziet. En tegelijkertijd als een wezen dat op weg is, dat bij dat op weg zijn al een bepaald gedrag vertoont. Maar wat méér is dan dat gedrag, met alle consequenties van dien. Ik denk dat dat toch de vraag is.
En in de mate waarin jij je kunt voelen als dat op weg zijnde en nog onbepaalde, maakt het enerzijds mogelijk dat je je gedrag, zoals het zich ingesteld heeft, nader bekijkt. En anderzijds maakt het dat je niet zo afhankelijk bent van de gevolgen van dat gedrag. Dat je aldoor blijft beseffen: ja, dat is waar, dit doe ik fout, dat zit niet goed, maar ik ben méér dan alles wat er aan mijzelf op te merken valt.

Maar het is juist dat complex, waar we het eerder over hadden. Als het daaraan raakt, ja, dan treedt het alarm alweer in.

Ja, maar dat is juist het punt, dat alarm is afkomstig van de eindige mens die zich bedreigd voelt. En de vraag is dus nu: is dat gevoel van dat je eindig bent, en eigenlijk onbepaald tegelijkertijd, groot genoeg om dat alarm geen levenskwestie te laten zijn.

Ja, ik ken dat van nachtelijke aanvallen van angst, waarbij een bepaalde gedachte op de spits gedreven wordt en op zo’n ogenblik enorme proporties aanneemt. Dan ziet alles plotseling rood en komen al je angstvoorstellingen boven.
En als het begint, geloof je daar absoluut in, dan ben je gewoon lam. Maar op een gegeven moment weet je uit het verleden, dat het vaak als een schim verdwijnt. Als je even tien minuten zit te ademen, ben je het zelfs totaal vergeten.
Dus die overgang ken je wel, maar dat staat je niet bij als het echt losbarst. Dus j
e wilt graag vol vertrouwen zijn, maar je herinnert je wel die momenten dat het je overspoelt. En dat ben je wel.

Ja, dat ben je ook. Dat ben je ook.

[stilte]

Maar je vraagt je tevens af, er zijn natuurlijk situaties waarin je de gelegenheid krijgt om hierbij stil te staan, je bewust te worden, tien keer adem te halen. Maar er zijn ook situaties waarin dat niet in is, waarin eigenlijk de reactieve kant zo machtig is, dat je al in de verdediging bent voordat je het weet.

Ja, die verdediging hangt er nauw mee samen.

Ja, je verdedigt je en die verdediging is vaak zó snel, dat je je al in de positie van verweer bevindt en al voorbij het punt bent, dat je je bewust bent dát je je verweert. Dat is eigenlijk waar het aldoor om draait. En dan komt toch weer die vraag naar boven: die reactie heeft die macht, omdat je je toch in wezen, allereerst en aldoor, die eindige mens voelt. Dus daar spitst zich eigenlijk het hele gesprek op toe.

[stilte]

En dat brengt mij op een andere kant, en die heeft denk ik wel met het zitten te maken, dat je je op het moment van conflict – want het is dan een conflict – toch ook bewust kunt zijn van het feit dat je ademt, dat je voelt, dat je je lichaam ervaart. En als dat moment lang genoeg duurt, als je lang genoeg uitsluitend dat ademen, dat er zijn, ervaart, dan verdwijnt die hele reactie.
En dat geeft al aan dat blijkbaar dat ervaren van je lichaam in al zijn aspecten – dus de spanning en ontspanning, adem – schijnt te zijn van dat niet-eindige. Dat schijnt te zijn van dat voortgaande – dat weliswaar bedreigd kan worden in zijn verschijningsvorm hier, maar dat niet bedreigd is in zijn wezen. Het feit dat die adem altijd komt en gaat, komt en gaat, is een kracht die niet eigendom is van dat lichaam wat je nu hebt, maar omgekeerd: het lichaam is onderhevig aan die altijd doorgaande beweging van in en uit, die er is en die zich manifesteert in talloze lichamen en talloze situaties. Dus het is aldoor weer: waar vereenzelvig je jezelf mee.

Ik herinner me van vroeger bij yoga, dat we zo’n instructie kregen dat je je moest voorstellen dat je met het heelal ademde. Maar als ik dat zo heel botweg naast elkaar zet, van je identificatie met het ademende universum en alle processen van in en uit die er zijn, tegenover een klein mensje wat naar adem snakt, ja …

Ja, ze zijn er gelijktijdig. Maar voor ons denken en voelen is het onmogelijk om én die universele beweging te zijn, én de eindige drager van het bewustzijn. Dat is het eigenlijk.

Maar als je in zo’n vicieuze cirkel zit van ademnood, die zo op zichzelf betrokken is…

Maar de vergelijking die jij nu trekt met echt die fysieke ademnood, gaat een beetje mank. Want in dat geestelijke proces van verdediging, is voor jou wel degelijk een mogelijkheid om op je andere been te gaan staan. Dat is er bij die fysieke ademnood niet. Fysieke ademnood is totaal op het gebied van het lichaam en kan alleen maar in dat gebied zo ontspannen worden door de macht van buiten – door medicamenten – dat je weer even de beschikking krijgt over jezelf als totale mens. Dat is duidelijk. Maar in die geestelijke ademnood – laat ik het zo maar eens zeggen – heb je wel degelijk de mogelijkheid om je bewust te worden van die meer …

Ik kwam daar op, omdat jij het net koppelde aan lichamelijk bewustzijn, aan lichamelijke processen. Maar het rare is natuurlijk, je kunt wel zeggen: daar kun je je aan vasthouden, maar dat is juist het eindige aan ons.

Ja, het is leuk dat je dat zegt. Ja, het is het eindige, maar het is ook het oneindige. Je kunt de adem ervaren als dat wat nu plaatsheeft, maar je kunt ook ervaren dat wat nu plaatsheeft een gevolg is van die niet-eindigende beweging.
Dus in alle processen – je kunt het zo gek niet bedenken – zijn die twee aspecten aanwezig. En alleen een wijde aandacht kan ze verbinden. Ofwel, een hele wijde aandacht maakt het mogelijk om ze beide te ervaren. En dan zal het wel zo zijn dat je de ene keer meer die niet-eindige werkelijkheid ervaart, en de andere keer veel meer de eindige werkelijkheid. En ja, dat is onvoorspelbaar.

Je kunt het dus beschrijven in termen van de beleving van je meest eigene lichamelijke processen. Dus een identificatie in een beperkte zin.

Ik denk het wel ja. Ja, er is wel een identificatie. Dat wil zeggen – het woord ‘identificatie’ is misschien niet goed – dat je op dat moment die lichamelijke werkelijkheid als het enige eigenlijk ervaart. Terwijl je natuurlijk weet hebt van het andere. En de oefening van het zitten is eigenlijk dat je geleidelijk aan leert om dat ervaren van je lichaam als werkelijkheid zó makkelijk te laten verlopen, dat je daar niet nog eens extra moeite voor hoeft te doen, in een situatie waarin je juist aan de andere kant zit.

Je bedoelt dat je er niet heen hoeft te gaan, maar dat je er al van bent.

Ja. Daaruit zou je kunnen concluderen dat het toch mogelijk is om aan dat in je basis zakken te oefenen.

Dat constateer jij omdat je geoefend hebt.

Ja. En het is dus eigenlijk een poging om die niet-eindige werkelijkheid … niet ter beschikking te hebben, maar om daar sneller voeling mee te krijgen. Dat is eigenlijk de hele oefening van het zitten. Dat je, als je dat gaat doen – domweg omdat het je gezegd wordt – dan sneller voeling krijgt. En als dat een keer loopt en als je die hele reeks van moeilijkheden die daarbij optreden op de koop toegenomen hebt, dat je dan telkens weer kans ziet voeling te krijgen met de andere werkelijkheid in jezelf.

Is dat nou iets wat je jonge kinderen ook al zou kunnen leren, pubers.

Pubers? Ja, de moeilijkheid is, pubers zitten al helemaal in dat dwangsysteem van iets moeten bereiken, iets moeten zijn, van iets moeten verdedigen, je mannetje staan. Daar zijn ze al doorheen. Je zou ze eigenlijk terug moeten leiden naar hun kind zijn. Het grote verschil is, dat een heel jong kind naïef gevestigd in die andere werkelijkheid. En wij doorlopen in de evolutie, maar ook in ons leven, telkens weer opnieuw die ontwikkeling van dat vertrouwen af – van dat jezelf als niet-eindig ervaren af, naar jezelf verschrikkelijk eindig ervaren. En we moeten ons dan bewust worden om dat andere, wat we in die leergang naar die eindigheid achter ons hebben gelaten,  weer te gaan beseffen. En dan zijn we natuurlijk meer dan een kind.

Maar zeg jij zegt dus, sprekend over het zitten en meditatie, eenvoudig: er is een weg terug. Dat zul je niet als alleenzaligmakend bedoelen, maar in elk geval, in het zitten, in het doen zonder je er dingen bij af te vragen, kan het dus gebeuren.

Kun je je dus bewust worden dat er een andere werkelijkheid in jezelf aanwezig is. die – en dat is het kardinale punt natuurlijk – niet afhankelijk is van wat je aangedaan wordt, zal ik maar zeggen. Tegelijkertijd met die bedreiging, is er die andere ervaring van dat je tijdelijkheid bedreigd is, maar dat jij als totale mens niet bedreigd bent.
En dan komt er nog een andere factor bij, en dat is hoe simpeler de mens is, hoe minder gecompliceerd, hoe makkelijker hij in staat is om zich aan die meer allesoverkoepelende geborgenheid over te geven. Hoe gecompliceerder je bent, hoe meer je onderscheidt, hoe meer invloeden er op je inwerken, hoe moeilijker het is.

Je bedoelt, als je een sterke mate een belichaming bent van dat vervreemdingsproces, dat het ook een hele moeilijke weg terug is.

Dat maakt inderdaad dat, laten we zeggen, de intellectueel, degene die dus helemaal, of voor een groot deel, losgeraakt is van de grote krachten – ook de krachten van vereniging, van seks – zich moeilijker zonder bedenken daaraan overgeeft en voor openstelt. Dat is veel moeilijker dan voor iemand die een heel simpel leven heeft geleid, die geen grote aspiraties heeft in het verwerven van belangrijke persoonlijkheid, die kan zich makkelijker overgeven daaraan.

Als je het over intellectuelen en over aspiraties om een persoonlijkheid te worden hebt, gaat het dan over individualisme?

Ja, individualisme, dat is heel duidelijk. Je zou kunnen zeggen, het intellectualisme is voortgekomen uit die sterke neiging naar individualisering. En het is niet zo dat die denkarbeid die intellectuelen heeft voortgebracht, het is gemixt altijd. Maar je kunt inderdaad mensen onderscheiden naar of ze het allereerste grijpen naar de mogelijkheid denkmatig ergens uit te komen, of dat je geneigd bent om het te laten en te wachten tot er zich iets duidelijk in je voordoet. En dat laatste is niet een passiviteit, dat is een geneigdheid eigenlijk.

Ja, de intellectueel heeft daar gelijk allerlei bezwaren tegen, dat je zomaar…

… niks doet. Ja. En dat is natuurlijk heel duidelijk, omdat de intellectueel zichzelf eigenlijk uitsluitend ervaart in dat bewegen van het denken. Daar ervaart hij zichzelf in. Dus hij wantrouwt alles wat niet met de beweging van het denken te maken heeft.

Eigenlijk wel ja.

Ja, hij wantrouwt het gewoon, want op dat moment is hij er niet meer … ‘ik ben, want ik denk’… Dat is het meest wonderlijke. Terwijl ook die mens natuurlijk weet dat er x momenten zijn dat hij niet denkt, en dat hij zichzelf toch ervaart. Maar omdat hij gewend is om altijd in die sfeer te zijn, ervaart hij dat wat buiten die sfeer van het zich bewegende denken is, eigenlijk niet bestaat.

We gaan morgenmiddag verder.

De volgende dag...

In het laatste gesprek ging het erover dat je een bepaald probleem heb, en dat probleem kun je oplossen. En toen zei jij: dan ben je weer even zonder pijn, dan is het allemaal weer even gladgestreken, maar dan is het de vraag of je de aandacht hebt om het hele complex onder ogen te blijven zien.

Ja, het zit een beetje ingewikkelder. Zolang je een probleem met je denken-voelen probeert op te lossen, dan lukt dat soms voorlopig en daar ben je tevreden mee. Maar er komt een punt in het leven van een mens, dat hij inziet dat het denken-voelen geen echte oplossing kan brengen, omdat het daarvoor nodig is dat het bewustzijn in een andere dimensie komt. Dat is eigenlijk waar het om gaat.
En wat ik ook probeer in de groepen steeds duidelijk te maken, is dat, wat je ook doet, zolang je je in de tijd bevindt – en het denken-voelen is van de tijd – dan is iedere oplossing voorlopig.

Wat een heerlijk idee, daarvoor hoef je dus niet te sappelen en allerlei dingen te bedenken en je best te doen, je niet schuldig te voelen of je zorgen te maken…

Maar je maakt je natuurlijk wél zorgen. Je maakt je zorgen en je probeert een oplossing te vinden. Maar wat kan gebeuren, is dat je steeds duidelijker het gevoel krijgt dat je aan de ene kant gehouden bent in de situatie waar je in zit, met de mensen waar je mee bent, een leefbaar geheel te zijn. Maar dat je tegelijkertijd beseft dat de wezenlijke verbondenheid op een totaal ander vlak ligt. Dus naar aanleiding van ‘je hoeft niet te sappelen’ – ik denk dat je wel moet sappelen, maar je beseft dan dat je bezig bent in het voorlopige.
En dat neemt er een bepaalde zwaarte van af, een bepaalde finaliteit. Je ziet aan de ene kant dat het moet, gewoon omdat je op aarde bent en in deze situatie bent. Maar je ziet aan de andere kant dat het niet HET is waar het in jouw leven om gaat.
Als ik het nou een beetje badinerend zeg: als je naar buiten gaat moet je schoenen aantrekken, maar dat is eigenlijk geen echt probleem – ja, het wordt een probleem als je geen schoenen hebt. Maar je bent hier, je doet dingen, je doet ze zo goed mogelijk met wat je ter beschikking hebt, je maakt fouten. Maar dat speelt zich allemaal af in het voorlopige.
En nu is wat heel veel gebeurt, dat de mensen dan zeggen: nou, oké, dat is het voorlopige, dat is niet belangrijk, ik ga proberen die dimensie te bereiken!
En dat kan niet…

Het komt elke keer neer op het feit dat het alleen maar een kwestie is van die basisinstelling en hoe je met de dingen bezig bent.

Ja.

Dat kan ik nu makkelijk zeggen, want je wordt er voortdurend mee geconfronteerd, ook hier dezer dagen.
Ik ben er jaren ontzettend wilsmatig mee bezig geweest, dat ik voortdurend dacht: ja, je zit  wel in een koffieshop, waar is nu dat dringende gevoel – wat jij onlangs ‘het voortdurend gevoel dat je onder een trein kunt komen’ noemde. Maar in wezen vat je de essentie nog niet.

Nee, je weet niet in welke richting je je moet begeven om dat tijdloze een kans te geven. Dat weet je gewoon niet. Maar wat wel kan, is dat je steeds dieper inziet dat alles wat je hier doet voorlopig is.
En dat besef, dat besef dat alles voorlopig is – zonder het te onderwaarderen, zonder te zeggen: het is onzin, want het is geen onzin – zonder dat te onderwaarderen, toch voortdurend het gevoel hebben dat je  voorlopig bezig bent.
Veel mensen denken dan dat je dan heel slordig gaat worden met je leven…
Dat is niet waar, want je gaat beseffen dat de manier waarop je leeft, de wijze waarop je in het leven staat, heel belangrijk is. Want dat is de enige verbinding die je eventueel hebt met het tijdloze. Het is jouw manier van in het leven staan, jouw verhouding tot het voorlopige leven, die maakt uit of die andere dimensie tot je door kan dringen. Dus dat gevoel van voorlopigheid geeft je juist een gevoel van grote zorgvuldigheid.
Dat betekent ook je kamer opruimen en er geen troep van maken, omdat je gemerkt hebt dat de wijze waarop je met je omgeving omgaat – voorzover dat binnen je bevoegdheid ligt – invloed heeft op de geordendheid van je geest.

En dat zou je zelfs in de meest ruime zin kunnen nemen.

Jazeker. En ook je verhouding tot ander mensen. Dat die helder is, dat je  je verantwoordelijkheden voelt, dat je ziet wat je betekent voor een ander, en wat je niet kunt betekenen. Dat je daar dus heel eerlijk in bent.

Als je dat zo zegt, als je dat voor jezelf weet te ordenen, dan ben je er in wezen al mee bezig toch…

Jazeker, als je al …
Kijk, ik heb het heel leuk gemerkt bij Vimala Thakar, die ergens in een tent zat en ze had iets gelezen, en ik merkte toen ze het op zijn plaats legde, dat ze dat heel zorgvuldig deed.

[er ontstaat lawaai, Maarten zegt: zullen we het hier dan maar bij laten…]

(Opgenomen tijdens de vijfdaagse van april 1993 in Huissen)

naar boven