Leven vanuit de levensimpuls

Maar waar het nu eigenlijk om gaat is dat we ín dit leven, zoals we zijn, ons die levensimpuls kunnen herinneren. En vooral, dat we ons de richting die die levensimpuls heeft herinneren. Want zoals wij leven en zoals het ons overkomt, herhalen we eigenlijk iedere keer weer, van kind tot volwassene tot grijsaard, een zelfde soort van levensverhaal. En wat ons in wezen onderscheidt is de richting die onze levensimpuls heeft.
Inleiding maandagavond
[download]

Ik heb vanochtend gemerkt dat wat ik gezegd heb blijkbaar een beetje moeilijk was. Daarom wil ik proberen het op een andere manier te zeggen, in de hoop dat het een beetje dichterbij komt. Want het is nodig dat je dit begrijpt, voor zover je het begrijpen kunt, om de goede richting aan te houden.
Heel simpel zou je kunnen zeggen dat ieder van ons op aarde komt vanuit een levensimpuls. Die levensimpuls krijgt eigenlijk al de duidelijkste behoefte – het is niet eens een verlangen, het is een behoefte – om te leven, en tevens dat leven zo lang mogelijk voort te zetten. En in dat leven gebeurt veel. Je leert de wereld zoals die vorm aangenomen heeft, kennen. Je leert de beperkingen kennen die daarin gelden. Je leert jezelf als levensverschijnsel daarin kennen. Dat op zich is, als je het heel nauwkeurig bekijkt, een geweldige uitdaging.

Er komt een punt dat je vrij aardig bekend bent met hoe dat leven loopt en met jouw rol daarin – al is dat niet helemáál helder en duidelijk.
Wat er altijd weer gebeurt, is dat je in dat verwerkelijken van jezelf, met alles wat dat inhoudt, vergeet dat je die levensimpuls bent die op aarde kwam. Dat ben je vergeten. Jouw wereld is datgene wat jij ervaart, wat je vermoedt, wat je vorm geeft. En dat hele leven wat je leeft – als je jong bent het minst, maar naarmate je ouder wordt, wordt dat duidelijker – heeft één onverklaarbaar iets wat als een bedreiging gevoeld wordt, en dat is de dood, het sterven. Dat is het uiteenvallen van het organiserend principe in onszelf waardoor alles leeft – leven is natuurlijk ook een georganiseerd principe. Als je veel mensen hebt zien sterven, dan zie je dat op het moment dat wij zeggen dat men sterft, het organiserend principe loslaat. Dat kun je bijna letterlijk ervaren. En dat organiserend principe, waar wij zelf niet bij kunnen komen met onze aandacht vanuit het denken-voelen, is nu juist datgene wat ons ontgaat.

Wij construeren een denkbeeld omtrent de wereld, de schepping, de kosmos, aan de hand van onze verwerkelijking. De enige wetenschap die nu erkent dat wij dat doen, is de kernfysica. Die erkent inderdaad dat alles wat wij omtrent het heelal, omtrent de schepping, te weten zijn gekomen, teruggaat op onze verificatie van onze eigen weg, van ons eigen in het leven staan en er zijn.
Waar het nu eigenlijk om gaat is dat je kunt gaan opmerken dat je in die  doorgaande verwerkelijking, van klein kind af tot grijsaard toe, eigenlijk in stand gehouden wordt door iets dat op geen enkele wijze verklaard en begrepen kan worden vanuit het materiaal dat je ter beschikking staat. Dat is je ter beschikking gekomen doordat je geleefd hebt, doordat je dingen gedaan hebt, dingen nagelaten hebt, gedachten hebt, gevoelens hebt, die allemaal in dat verwerkelijkingsgebied vallen. In dat gebied kun je een heleboel lagen onderscheiden, dat hebben we ook al gedaan. Maar aldoor reikt het niet tot dat levensbeginsel dat voor ons nog niet een vorm heeft aangenomen, hoewel het er is en hoewel we ermee verbonden zijn.
Mensen die sterven kunnen soms, als ze een intelligent leven geleid hebben, opmerken dat ze als het ware, met hun lichaam, de kleren afleggen die die levensimpuls gedurende dat leven heeft gehad – die kleren waren ook nodig, die waren nodig om beschut te zijn tegen de invloeden van de wisselende omstandigheden. Het is natuurlijk heel mooi als dat gebeurt.

Maar waar het nu eigenlijk om gaat is dat we ín dit leven, zoals we zijn, ons die levensimpuls kunnen herinneren. En vooral, dat we ons de richting die die levensimpuls heeft herinneren. Want zoals wij leven en zoals het ons overkomt, herhalen we eigenlijk iedere keer weer, van kind tot volwassene tot grijsaard, een zelfde soort van levensverhaal. En wat ons in wezen onderscheidt is de richting die onze levensimpuls heeft.
Je zou de persoonlijkheden van de mensen, als je dat wilde, inderdaad met een hele grote computer nog best in categorieën, in typen, kunnen onderbrengen. Maar het eigenlijk eigene van ieder van ons is de richting van de levensimpuls. En eigenlijk bepaalt die richting van de levensimpuls welk soort van leven je zult leiden.
Maar om dat te kunnen beseffen – daar heb ik het vanmorgen wel over gehad – moet je niet al te zeer je vastgebeten hebben in dat leven zoals je het nu begrijpt, voelt en ervaart. Want als je je daarin vastbijt, is die hele werkelijkheid van die levensimpuls iets wat tot het rijk van de fantomen behoort; waarvan je het gevoel hebt – als het je al een keer verteld wordt – dat het een aardig sprookje is, maar dat het niets te maken heeft met het leven wat je leeft, met zijn zorgen, zijn vreugde én zijn altijd aanwezige dreiging van de dood.

Maar als je dit ook al in principe een heel klein beetje begrijpt, kun je dat in je leven toepassen. Je kunt dus met een vraag gaan leven. En dat is een vraag die niet zozeer uitgaat naar hoe kan ik mijn leven verbeteren, hoe kan ik dat leven wat ik ken doorzichtiger maken, maar met die vraag: wat in alles wat je beleeft, wat je doet, wat je ervaart, herinnert je aan die levensimpuls? Dat heb ik vanochtend ‘het grote gemis’ genoemd. Dat je inderdaad op den duur gaat ervaren in alles wat er is, datgene is wat wij allemaal kennen, de ene meer subtiel dan de ander, maar allemaal van dat gebied – én dat er iets anders in aanwezig is, iets wat niet van tijd is. Want het is heel duidelijk, die levensimpuls, die wij zijn, neemt geen vorm aan, hoewel ze wel de aanleiding is – dat is een mysterie – tot datgene wat wij ‘ik’ noemen, het ontstaan daarvan. En wat in de genen vastgelegd is, is eigenlijk dat wat te maken heeft met die richting van die levensimpuls.
Maar dat je dus inderdaad met de vraag kunt gaan leven: ‘In alles wat ik beleef – is dat óf met wat ik ervan ken, óf is daar meer in, iets wat ver uitgaat boven alles wat ik denken kan. En wat een antwoord is op vele, vele dingen waar we in onze haast van verwerkelijking aan voorbijgaan.’
Dat is eigenlijk de pit van de meditatie. Het is dus niet een systeem, het is niet … afijn, noem maar op. Maar het is die instelling in jezelf, die maakt dat je niet meer tevreden bent met wat de filosofie aanbiedt, wat de psychologie je aanbiedt, wat de religie je aanbiedt… Dat je beseft dat het iets is wat op geen manier hier vastgelegd, gedefinieerd, kan worden. Omdat datgene wat vorm aanneemt, alle leven, nooit hetzelfde blijft, het is in een voortdurende flux. En ons bewustzijn, zoals het nog steeds werkt, is te traag om dat bij te kunnen houden. Wij zijn dus steeds achter, wij nemen steeds waar wat al voorbij is. En vanuit dat wat voorbij is, vormen we onze gedachten.

Maar het is mogelijk om dat levensbeginsel te beseffen. En een voorwaarde, de enige voorwaarde die er is, is dat je niet jeremieert vanuit hetgene wat je kent. Maar dat je beseft dat datgene wat je kent, en wat je zo heel duidelijk ervaart, een afschaduwing is van iets anders. En dat het erom gaat om in dit leven, om dat levensbeginsel bewust in je leven te laten meespelen. Zodat je niet meer op afbetaling leeft, zodat je inderdaad op het moment zelf bent, waarin alles gebeurt.
En dat komt niet van goede werken, dat komt van bewustzijn – en natuurlijk van het vermoeden wat ik nu hier uitspreek, wat nooit bewezen kan worden in het verwerkelijkingsgebied waarin wij leven.
Dat betekent dus – en ik denk dat dat onze moeilijkheid is – dat je alle schijnzekerheden van die verwerkelijkte wereld, heel rustig in zijn betrekkelijkheid, in zijn voorlopigheid, ziet. Terwijl je tevens ziet – en dat heb ik vanochtend ook benadrukt – dat je die voorlopige werkelijkheid niet afwaardeert, want het is je enige mogelijkheid. Het is alleen mogelijk om, door hier en nu te leven, dat besef van dat andere een kans te geven. Al je gedachten erover, al je hypothesen erover, die kloppen niet. Dat weet de kernfysicus nu ook. En wij zouden ons daaraan kunnen spiegelen.
Als je dit een heel klein beetje begrijpt, dan kan je manier van mediteren totaal veranderen. En dan zul je inderdaad de mogelijkheden die je lichaam je biedt, om in contact te komen met de sfeer van het levensbeginsel, aangrijpen. Dan is dat lichaam niet maar een lichaam. Dan is dat lichaam een poort – zoals natuurlijk in de grond van de zaak iedere relatie, iedere situatie, iedere gebeurtenis, iedere omstandigheid een poort kan zijn. Maar het is heel vruchtbaar, denk ik, als je deze gedachte op je in laat werken. Meer kan niet gebeuren.

De meest directe mogelijkheid tot dat besef ligt juist in de extreme situaties van vernietiging. Zoals ik ervaren heb in de dodenbarak bij het sterven van mensen, daar juist, waar die hele haastige, kortademige stuwing van de wil afwezig is. Waar de mens inderdaad stilstaat en aanschouwt wat ís.
En het is natuurlijk heel duidelijk, daar kun je geen cursus voor lopen, daar kun je geen oefeningen voor doen. Dat is iets wat veel verder reikt, wat een beroep doet op alle vermogens in jezelf. En niet op een gewelddadige manier, maar op een hele vriendelijke manier. Als mensen sterven zonder doodstrijd – wat jammer genoeg maar weinig voorkomt – dan is er dat schouwen in de werkelijkheid. En dat kunnen wij natuurlijk niet imiteren in het leven. Dat kan niet. Maar we kunnen wél er indachtig voor zijn, er een vermoeden van hebben.
Dat verandert onze hele manier van zijn in de wereld. En dan gaan we ook beter begrijpen dat alles wat er gebeurt en waar we heel erg bezorgd over zijn, nou juist zo gebeurt omdat dat besef van wat je eigenlijk bent bijna niet aanwezig is. Waardoor je je steeds bedreigd voelt, subtiel of grof. En elkaar ook voortdurend bedreigt, subtiel of grof. En dat blijft voortgaan, met al onze goede bedoelingen blijft dat voortgaan. Totdat we gaan beseffen wat we zijn en waar het dus eigenlijk om gaat. En dat een wezenlijke verandering in het bewustzijn van de enkele mens, inderdaad een verandering is in het grote levensweefsel – als je het grote levensweefsel ziet als een lichaam, waar wij één van de miljarden cellen van zijn, dan is dat hetgene wat gebeurt.

Dus het is een heel fundamenteel iets, het is geen aardigheidje voor jezelf. Maar het is ook niet om de verlichting te bereiken, het is om voor het eerst een medeschepper te zijn in het grote levensverband.

Toespraak juni 2023
✏️ Notitie
Vijfdaagse april 1993 | maandagavond

naar boven

<<  Archief Toespraak v/d maand