Dromend naar de wereld kijken

Mennorode, mei 2007, vrijdagavond

Nu vijfenveertig jaar probeer ik meditatie een beetje duidelijker te maken voor een heleboel mensen. Ik weet niet of me dat gelukt is, ik heb mijn best gedaan.
Ik zie al die gezichten voor me, van mensen uit de tijd die ik met lezingen en bijeenkomsten in kloosters doorgebracht heb. Die mensen hebben, op een enkeling na, geconstateerd dat de tao-zen, die ik probeer te brengen, toch niet strookt met hun geloof. Jammer, maar ik heb het geprobeerd.

Ik vraag me eigenlijk af, nu jullie vandaag in grote getale gekomen zijn, of wat ik probeer duidelijk te maken niet is dat je het zelf moet vinden, dat je het zelf moet opzoeken; dat ik er alleen maar ben om je af en toe te zeggen: let hier eens op, let daar eens op. Meer kan ik niet doen. En het is maar goed dat ik niet meer kan doen, stel je voor dat ik jullie iets zou kunnen geven wat van zo’n groot belang is. Dan zou het heel makkelijk zijn om jullie te manipuleren. Dat is natuurlijk het ergste wat je kunt bedenken.

Dit is de laatste keer dat ik een sessie buiten Amsterdam heb met jullie. Maar dat is in de tijd gerekend. Als jullie in december weer bij elkaar komen, zonder mij, ben ik er toch wel bij. Ik denk aan jullie, denk aan jullie inspanning om te begrijpen wat wel en niet kan. Dat laatste is eigenlijk het belangrijkste: wat niet kan, wat onmogelijk is, wat je niet naderbij kunt brengen, hoe je je ook inspant.
Wat is nu de basisinspanning die nodig is? Eigenlijk is dat – ook al klinkt dat misschien een beetje gek – dat je overdag een beetje dromend naar de wereld kijkt. De wereld die in opbraak is, die haast heeft, waarin allerlei nieuwe ontwikkelingen om aandacht vragen. En dat je dat allemaal accepteert – zo is de wereld. Maar de vraag is natuurlijk altijd weer of jijzelf ook op díe manier wordt meegenomen door alle ontwikkelingen. Er zijn een heleboel verrassende ontwikkelingen bij, leuke ontwikkelingen. Dus het is heel makkelijk dat je jezelf daarin vergeet, vergeet wie je bent. Ja, wat ben je eigenlijk?

“Wat ben ik eigenlijk?”
“Een mens.”
“Ja, maar welk mens?”
“Een mens die meegevoerd wordt door de stroom, die soms blij is, soms verdrietig.” Of een mens die ziet dat er, behalve al datgene wat speelt en wat je aandacht heeft en waar je in opgaat of waar je je tegen verzet – wat eigenlijk hetzelfde is – nog iets anders is?

Als je teruggaat in je herinnering, dan weet je dat je als klein kind – dat volgens onze ideeën nog niks wist – eigenlijk nog in staat was om de wereld te ontdekken, in staat was om de betrekkelijkheid van de wereld te ontdekken waarin je je weg moest vinden. Die wereld moet je gewoon in, je moet opgevoed worden, je moet de dingen leren, je moet een vak kiezen, en soms vind je een partner, ga je trouwen, krijg je een gezin.
Wat is er daarnaast, daar bovenuit eigenlijk, nog aan­wezig van de belofte die je had als klein kind, dat je het allerwezenlijkste zou vinden? Daarom zijn kleine kinderen zo onophoudelijk bezig te vragen: “Waarom dit, waarom dat?” – als ouder word je daar af en toe horendol van. Dat is omdat dat kind nog wél weet dat alles wat hij hier leren kan, niet datgene is waar het om gaat, datgene wat maakt dat je, als het in je leeft, alles kunt verdragen, dat je nooit de moed opgeeft.

En dan gaat het erom, op welke leeftijd je ook bent, dat je weer durft te dromen – het slechtste, volgens de opvatting van de maatschappij – durft te dromen dat je iets anders bent. Dat je, behalve die hele machinerie die ook in jou werkt, iets bent wat nooit geboren is en wat nooit sterft. Wat toeziet in alles wat er gebeurt in je leven en daar geen oordeel over heeft. Dat alleen maar aanwezig is.
Omdat het aanwezig is, kun jij leven. Dat vergeten we heel vaak. We denken – dat is een gedachte van het ego – ik doe dit, ik doe dat … Maar je zou geen spat kunnen doen als dat andere niet in je aanwezig was; als het je niet liet spelen, fouten maken, overwinningen boeken, liet liefhebben, haten, soms doodmaken in je kortzichtigheid. Het is echt heel moeilijk om te beseffen dat dat alles mogelijk is, dat je kunt leven, geboren kunt worden en kunt sterven, omdat dat andere er is.
Dat andere wacht alleen maar op het moment dat jij zegt: “… dat andere, daar gaat het om. Daarom is het leven dat ik geleefd heb niet voor niks, en mijn streven om God te vinden, of Allah of Boeddha, dat is niet voor niks. Maar dat is niet datgene waar het om gaat. Dat is nog allemaal in de woorden, nog allemaal in de begrippen. En daar kán het niet in leven, dat is veel te klein!”

Dus het is niet zo erg om af en toe een beetje als een slenteraar door het leven te gaan. Even al die geweldige dingen die gebeuren en waar je deel aan hebt, even te vergeten. Te luisteren en te kijken naar de wereld om je heen, de mensen om je heen, de planten, de dieren om je heen, en je die vraag te durven stellen: datgene wat in mijzelf nog niet gehoord is, nog niet beleefd is, is dat ook aanwezig in ál die andere dingen die ik tegenkom? Ik ken van een heleboel dingen de eigenschappen, ik weet dat planten langzamer evolueren dan dieren, en mineralen weer veel en veel langzamer, dat weet ik wel. Maar dat is het allemaal niet.

Kan ik mezelf die vakantie gunnen – het is echt een vakantie! Ik weet, ik ben zo en zo oud, ik heb dat en dat gedaan, dat en dat kan ik nog steeds niet. Soms ben ik er wanhopig over, soms lach ik erom. En bij onze medemensen zien we datzelfde ook.

Om dat allemaal te beseffen – en tegelijkertijd te weten: ja, dat wezenlijke waar het om gaat, dat wat alle werelden in stand houdt, dat heb ik nog niet ontmoet …

“Is dat buiten me, of is het in me?”

Dat is typisch een vraag van ons eigenwijze ego. Want het is natuurlijk in allebei, het is én buiten én in me. Want het is alles. En alles kent geen buiten en binnen.

Dus hoe kunnen we dat wat alles in stand houdt in onszelf ontmoeten? Daar kunnen we ons niet voor inspannen, zo wijs zijn we al geworden in dit leven. Want inspanning betekent dat je denkt te weten waar je naartoe moet. En dat weet je niet, want het is overal.

Hoe ontmoet je dat overal aanwezige dan? Dat is die laatste vraag. Als je sterft, word je daarmee geconfronteerd. Als je een of ander geloof hebt, of je gelooft in niks – wat ook een soort geloof is – dan ben je niet open. Het is zo tragisch, dat nog altijd gedacht wordt dat een priester of een dominee je daarbij kan helpen. Maar dat is niet zo. Dat allerlaatste is in het verborgene, waar niemand anders is dan jijzelf.

Ik denk aan de bijbel, waar staat: “Eli, Eli, waar zijt gij …”
Dat is de vraag: waar ben je?
En kun je antwoorden: “Ik ben hier …”
Dat is de vraag voor ons allemaal, zonder uitzondering.

Het gaat erom dat je beseft dat die vraag jou gesteld wordt. Niet door iemand uit de politiek of uit een of andere beweging. Maar het is de vraag die aan ieder mens gesteld wordt. En dan hangt het er maar van af hoe je geleefd hebt of het duidelijk is dat die vraag er is. Je kunt de hele wereld afreizen, alle heilige meesters bezoeken, je kunt alle systemen bewandelen. Maar daar gaat het niet om, dat is nog allemaal van het tijdelijke, van dat wat vergaat.
Het gaat er dus om alleen te zijn als die vraag echt tot jou komt, die vraag die je niet meer ontwijken kunt. Kun je dan alleen zijn … Want alleen daar, waar niemand anders is dan jij, kun je het horen. Dat wens ik jullie allemaal toe.


naar boven

Zie onze uitgave: Maarten Houtman, Dromend naar de wereld kijken, laatste sessietoespraken, 2006-2007. Met tekeningen van Hanna Mobach. ‘Zen als leefwijze’, 2013.


< terug naar Maartens laatste toespraken
Sitemap Tao-zen
Foto geheel boven: Waddenzee bij Borkum (foto Ingrid Bakkar).