Een lange slanke boot dreef voorbij met een kleine man erin. Hij droeg een alpinopet. Zijn tamelijk grote bril liet de blik van de heldere vriendelijke ogen ongehinderd door.
Aan de kant was ik bezig om de wetten van de natuur te onderzoeken. Ik wist inmiddels dat: alle massa’s elkaar aantrekken, hoe dichter ze bij elkaar zijn hoe sterker; tegenpolen elkaar opzoeken, maar gelijke ladingen elkaar afstoten; de oerkracht van de materie in zijn drie-eenheid alle afstoting overwint; de materie haar energie in de duisternis verbergt en het gewichtloze licht haar aanwezigheid openbaart; de kenner en het gekende elkaar beïnvloeden.
Wat zit er achter die wetten? Waarom zijn ze zo helder, onpersoonlijk en meedogenloos? En wat moet Ik met die wetten? Waarom wil ik ze eigenlijk kennen? Wat hebben ze te maken met mijn gevoelens, mijn verlangens, met mijn lichaam? Deze en andere vragen gingen door mij heen terwijl ik zocht.
Ik wreef over mijn voorhoofd.
De man met de alpinopet maakte een gebaar. Wees hij naar de boot of naar mij? Met een gefronste, turende blik probeerde ik de bedoeling van zijn gezicht te lezen. De boot kwam naar me toe. Door een nieuwe aantrekkende kracht? De boot naderde de kant. “Zou hij er meer van weten?”, schoot het door me heen “van mijn zoeken en van die wetten?” Hij knikte vriendelijk. Voor ik er erg in had stond ik in de boot en zag dat er tientallen mensen in zaten. De boot gleed als vanzelf naar de stroom terug.
Waarom was ik ingestapt? Uit nieuwsgierigheid, want ik wil op alle vragen een antwoord, of was het een impulsieve stap gedreven door een onbekende aantrekkende kracht? Ik vreesde het eerste maar vermoedde het laatste.
“Hoe lang bent u hier aP” informeerde ik, om de stilte te doorbreken. Hij zei dat hij talloze jaren in deze boot zat. Ik keek naar de anderen. Ze gaven de Indruk alsof ze verdwaalde toeristen waren, die op een willekeurig moment uit een rondvaartboot waren overgestapt. Bij navraag, later, bleek het ongeveer le kloppen.
“Waarom bent u op deze boot?” vroeg ik hem op de man af. “Ach,” zei hij, “als je wilt weten waarom de dingen zijn zoals ze zijn stap je in de boot, of in iets anders, want dat kan natuurlijk ook. We werken hier aan het roeien met onze riemen. Een precies werkje, hoor. Je moet het met je hele hebben en houden doen, daar gaat het om!”
In de daarop volgende vele jaren sprak hij over het roeien in al zijn hoedanigheden. Over dc houding, de adem, en de energie. Over de basis, de drie-eenheid van inzicht, oefening en dialoog. Over het leven met stromingen, tij, tegenslag en voorspoed. “Dit is breder en dieper dan mijn werk aan de kant met de wetten,” dacht ik menigmaal.
Roeien met de anderen was fascinerend. Soms roeiden we zó hard dat we stil stonden. Een andere keer lieten we ons volledig meedrijven. De man liet ons onze gang gaan, maar vertelde wel waar we mee bezig waren. De stroom liep door rustig laagland en vervuilende steden, langs zompige rietkragen en imposante cultuurmonumenten. Toch was het alsof de verschillen tussen de roeiers , mijzelf, de man met de vriendelijke ogen, de boot, de stroom en alles wat we tegenkwamen langzaam oplosten, alsof ze geregeerd werden door een zelfde onbekende wet. Ook begreep ik dat de welten die ik al kende veel belangrijker zijn dan ik dacht.
Nu, na al die jaren ga ik de uiteindelijke vraag stellen. Het moet er maar eens van komen: “Maarten, wat doe ik hier?”
“Ad,” zegt de man met de vriendelijke ogen, “ik weet het ook niet.”
Ad Verhage, in: ‘Luisterend naar Maarten’, april 1998